Adams vrijwillige bekentenis

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 57 / 187 »»
[1] En toen Henoch deze diepgelovige woorden had beëindigd, stond Seth nogmaals op en zei: "Ja waarlijk, het is zo, zoals jij, Henoch, nu zo bijzonder heerlijk en getrouw uit een verheven bron tot ons hebt gesproken!
[2] Want ik merk het heel goed aan mezelf, omdat ik in mijn wijsheid steeds sprongsgewijs omhoog ga; en wanneer deze ijdele kracht mij op beperkte hoogte aan mijn eigen zwakheid heeft overgelaten, 0, dan val ik altijd als deze druppel in het bekken van mijn aangeboren nietigheid terug. Daar word ik dan onmiddellijk weer door de onbeduidendheid en de alledaagsheid verzwolgen en verdeemoedigd en tenslotte door de natuurlijke gang van zaken meegetrokken om machteloos pas weer langzamer-' (27 jan. 1841) hand de grote wet begin te beseffen, die de Heer zo bijzonder wijs en liefdevol in mijn hele wezen heeft gelegd, namelijk dat diegene aan wie de Heer beslist geen vleugels heeft gegeven om te vliegen, in weldadige en doelgerichte rust heel deemoedig thuis moet blijven en daar rustig en dankbaar moet afwachten tot het de eeuwige Erbarming behaagt ook dat bescheiden druppeltje, dat ikzelf altijd zou moeten zijn, door het beekje op te laten nemen en het te laten stromen in de richting van de morgen, waar de genade van de Heer eeuwig straalt en alwaar de oneindige liefde van de eeuwige, heilige Vader dan het bescheiden druppeltje zeker niet te gronde zal laten gaan.
[3] O Henoch, zeg me of het niet zo is en of ik je goed begrepen heb! Want ik geloof dat het zo is en geloof ook dat niemand het anders kan hebben begrepen.
[4] Toon ons allen daarom in het kort aan of het al dan niet zo is!"
[5] En zie, Henoch raakte in vervoering over Seth, ging naar hem toe, omarmde hem en zei: "O lieve vader Seth, wees toch getroost, want jij hebt de stem van de eeuwige Liefde goed begrepen, zoals die zich over mijn van zwakte bevende tong als de stralen van een opgaande zon heeft uitgegoten!
[6] Want wat ik spreek, is niet van mij, maar is alleen van de eeuwige Liefde van de allerbeste, heilige Vader, waarvoor mijn hele wezen Hem ook eeuwig zal loven, prijzen en danken; en er zal zich verder niets aan mij, buiten mij en in mij bevinden, wat niet gewijd zou zijn aan liefde, lof, prijs en dank tot onze zo buitengewoon goede, heilige en liefdevolle Vader, door Wie wij en alle dingen bestaan vanuit Zijn grote erbarming.
[7] En daarom is het ook zo, dat de mens uit zichzelf niets kan doen en ook niet zal doen, ook al voelt hij zich gevleid en bespeurt hij in zijn geprangde borst een weldadig aandoend bewustzijn van een hoger leven, maar net als het druppeltje moet hij zichzelf geheel aan de Heer overgeven en Deze zal hem stellig zo opvoeden en leiden, zoals het met Zijn eeuwige liefde en ordening het beste overeenkomt en voor de mens zeker en voor eeuwig het allerbeste zal zijn! Amen."
[8] "Ja, zo is het!", zeiden Adam en al zijn aanwezige kinderen van de hoofdstam. En Adam sprak verder en zei: "Want alles wat op de aarde groeit, gedijt zeer goed en het voegt zich allemaal heel zacht en bescheiden naar de eeuwige ordening van de boven alles machtige God. Wij zien immers dagelijks hoe de zonnestraal met grote kracht het gras uit de donkere schoot van de aarde trekt en eveneens de planten, struiken en alle bomen, we zien hoe de zo tedere straal van de zon uit de vochtige diepten en uit de zee heel vriendelijk de wolkjes met een gedempt licht vervult, aan het firmament tot zich trekt en ze tenslotte verheerlijkt en met glans omstraalt, zodat zij overeenkomstig het licht zelf door onze grove zintuigen helemaal niet meer waargenomen kunnen worden, ofschoon zij voor het oog van de geest voor eeuwig onvergankelijk zijn. En hoewel het slechts een overeenkomstig aards beeld is, heeft het toch de volle gelijkenis met de hoge ordening van de mens, aan wie zintuigen en een ziel gegeven zijn, opdat daarin volgens de eeuwige ordening de edele vrucht gedijt tot het eeuwige leven in God, zoals de verwekking uit de ziel door de macht van de liefde uit God en Zijn ordening gedijt tot een nieuwe, onsterfelijke vrucht.
[9] O kinderen, zie, de Heer heeft ons een spreker gegeven en heeft hem de ogen geopend en door hem ons gehoor versterkt, opdat wij nu reeds heel goed zullen gaan begrijpen wat de heilige Vader voor plannen met ons heeft! En aangezien wij hier zeer goed en met grote vreugde de wijze zin van mijn lievelingsplaats hebben vernomen, laat ons daarom verder wandelen; want de aarde draagt nog vele ongeziene schatten in zich en laat haar daarom ons tot een weideplaats van meer geestelijk voedsel worden! Amen."
[10] En zie, toen dankte het gezelschap van de eerste mensen op aarde Mij in stilte, stond vervolgens op en wandelde in de richting van de morgen naar de uitgang. Daar kwam het gezelschap door een kleine versmalling in het zeer heldere daglicht, waar het zich een tijdje ophield en vol verbazing naar de loop van het murmelende, heldere beekje keek. En het zag verder naar beneden ijle nevelsliertjes uit het beekje kwiek naar de vrije ruimten van het licht opstijgen en het zag ook hoe deze, door de warmte verheerlijkt, aan het oog werden onttrokken. En allen begrepen dit schouwspel van de natuur nu goed en met een gevoel van welbehagen herkenden zij zichzelf daarin en loofden Mij daarvoor in het diepst van hun hart en jubelden uitbundig, en gingen tenslotte verder over een tamelijk brede hoogvlakte, waarop vele families huisden; en toen die reeds van verre de sneeuwwitte aartsvaderen in het oog kregen, snelden zij in groepjes over de veel gebruikte weg naar boven op hen af en lieten zich door Adam zegenen en prezen toen Mijn naam, zodat de klank van hun zuivere stemmen over de verre bergen weerklonk, en Adam nodigde alle daar wonende kinderen uit voor de volgende dag van rust, de sabbat, waarop weer een verschuldigd offer voor Mij zou ontstoken worden!
[11] En zie, zo gingen de vaderen met jubelend hart nog veel verder naar beneden tot waar een naar de hemel reikende, sneeuwwitte rots hen ineens de weg afsneed. Daar gingen zij weer op de grond zitten, omringd door duizenden van hun kinderen, die zich allemaal ijverig bezig hielden allerlei verfrissingen naar hun hoofdstam vaderen te brengen, waarbij ieder zich gelukkig prees als zijn hartelijke gaven toch maar zegenend aangeraakt werden.
[12] Zie, op deze rustplaats keek Adam omhoog naar de hoge en verre top van deze ten hemel reikende rots en bleef lange tijd stom en geheel in zichzelf gekeerd, en niemand durfde hem te vragen wat hij daar wel zag. En weldra verstomde het luide gejubel van de kinderen voor enige tijd; want allen zagen de tranen in de ogen van de vader.
[13] En er kwamen allerlei gedachten bij hen op, wat er toch wel aan de hand was en niemand buiten Henoch werd gewaar wat er in de ziel van Adam omging.
[14] Tenslotte lieten zijn ogen de steile flanken van de steenberg los en stil overzag hij de toegesnelde scharen van zijn kinderen en eindelijk zei hij vol ontroering:
[15] "O, dat is allemaal mijn eigen schuld! 0 grote, heilige, rechtvaardige God, waarom liet U mijn schuld tot zo'n berg aangroeien?! Ik leef nog steeds en de berg reikt al bijna tot in de hemel; hoe hoog zal hij tot aan het einde aller tijden dan wel worden!
[16] Hier ben ik nu op de voorsabbat, omringd door duizend kinderen, rustend aan de voet van mijn schuld; en zo zal ook eens de laatste mens hier eenzaam, beroofd van alle levende schepselen en kinderen, boete doende voor mijn schuld, treurend omhoogkijken naar de eeuwige tinnen van de schitterende werelden in de oneindigheid van God en zal hij er met een groot verlangen op wachten dat de berg zich op hem stort, zodat deze hem zal verpletteren en onder zijn puin de laatste druppel van mijn grote schuld begraven!
[17] O kinderen, zie, daar boven waar het nog steeds rookt en brandt, daar ben ik ontstaan en heb ik gezondigd voor het aangezicht van God en de aarde!
[18] Daar was ik nog volmaakt en heer van alle schepselen die ik overzag vanaf het middelpunt van de aarde tot bovenaan op die hoge, laatste wereld der werelden, die geen geest met zijn hoogste gedachten ooit zal bereiken!
[19] En wat heeft die schuld van mij gemaakt?! Wat ben ik geworden in de nacht van mijn zonde?! Niets anders dan een ellendige worm in het stof van de aarde, die nauwelijks meer in staat is het beetje ellendig leven in hem mee te slepen!
[20] O kinderen, wie van jullie van de laatste, verste ster daarboven tot aan de laatste, verste ster in de diepte zou kunnen vallen, zie, die zou nauwelijks de sprong van een tsjirpende sprinkhaan gemaakt hebben in vergelijking met de val vanaf mijn hoogte tot in deze nameloze diepte!
[21] Ik werd reeds in het begin van mijn aardse bestaan daar boven geplaatst tot grote deemoedig makende zelfkennis en ik herkende mijzelf en viel daarna nog dieper, - ja tot hier moest ik vallen en mijn voeten vielen nog dieper door Kaïn!
[22] O die nameloze val! Ik, die buiten God mijns gelijke niet had, moet nu aan mijn kinderen om onderricht en brood vragen!
[23] Maar het is nu eenmaal zo; het zij zo in naam van Degene aan wie het behaagde van mij te maken, wat ik nu ten aanschouwe van ieder ben! Amen."
[24] En toen Adam die droevige alleenspraak had beëindigd, zie, toen begon hij te huilen en zijn trieste toestand maakte, op Henoch na, allen treurig die aanwezig waren. En Eva onderging twee keer zo erg de last die Adam bedroefde; maar zij trachtte haar tranen te verbergen om Adam's hart, door ook te huilen, niet nog triester te maken, - en zo duurde deze mistroostige toestand bijna een uur lang. Maar toen trad Seth naderbij, droogde de tranen op het gezicht van zijn vader en zei:
[25] "O vader, ween niet over hetgeen de Heer met je deed; als je een slechte vader zou zijn, hoe konden wij je dan als onze vader liefhebben?
[26] Wij hebben echter nooit iets slechts bij je ontdekt, maar alles wat wij bij je gevonden hebben en wat wij van je ontvangen hebben was goed, is goed en zal goed blijven; daarom geven wij je allen tezamen altijd en met de meeste bereidwilligheid onze liefde en hoogachting als een waarachtig kinderlijk dankoffer. Wees daarom, lieve vader, getroost en heb geen verdriet over de alwijze leiding van de almachtige, zeer liefdevolle en heilige Vader!
[27] Want je leerde ons immers zelf, dat alles wat de Heer doet, welgedaan is; als Hij dat nu echter voor ons gedaan heeft, hoe wilde, zou en kon het dan anders dan welgedaan zijn?! En daarom is het immers onnodig je er zorgen over te maken als de wegen van de Heer door een lieflijk wijs, machtig beschikken anders lopen dan wij in onze oneindige beperktheid ten opzichte van God wel zouden willen!
[28] O vader, en indien ooit aan jou een volmacht was gegeven, waarbij zelfs zon, maan en alle sterren je gehoorzamen moesten, dan was die toch nog steeds slechts verleend door de Heer van alle macht en kracht en was dus geen volmacht uit jezelf, maar zij was een volmacht uit God.
[29] Maar hetgeen van de Heer is, kan Hij volgens Zijn lieflijk wijze ordening ook weer terugnemen; en zo doet de Heer dan overeenkomstig Zijn liefde en wijsheid toch immers datgene wat het allerbeste en meest doelmatige is voor ons, die zich vanwege Zijn grote erbarmen Zijn kinderen mogen noemen.
[30] Maar indien Hij ons aller Vader is, hoe zal Hij dan krachtens Zijn oneindige liefde en de daaruit voortkomende onbegrensde erbarming ooit Zijn kinderen kunnen vergeten?!
[31] O vader, verwijder daarom de rimpels van je voorhoofd en laat je hart vrolijk zijn en sta Henoch toe, zodra de kinderen zich weer verwijderd hebben, enig schijnsel van zijn morgenrood over al de dingen hier te werpen, opdat die door zijn van leven tintelende tong verklaard en verlicht, en voorts tot weideplaatsen voor onze geest gemaakt kunnen worden!
[32] O vader, wees daarom weer welgemoed! Amen."
[33] En zie, toen Seth deze zeer leerrijke en troostende woorden had beëindigd, keek Adam hem met een opgewekt gemoed aan en wenkte Henoch, opdat hij aan Seths wens en die van de overige hoofdstamkinderen zou mogen voldoen, - maar pas dan, wanneer de overigen zich verwijderd zouden hebben, tot op één na, die zwart haar had en niet tot hun stam behoorde, maar pas heden uit de diepte omhoog was gekomen en zich vervuld met weetgierigheid onder Adam's kinderen had gevoegd. De grote vrees voor Lamech had hem ertoe aangezet om als sterfelijke naar de onsterfelijken van de bergen te vluchten.
[34] En nadat deze wenk aan Henoch was gegeven, stonden, zoals het bij dergelijke gelegenheden reeds van oudsher gebruik was, Enos, Kenan en Mahalaleël meteen op en gaven de kinderen te verstaan, dat zij de volgende sabbat voor zonsopgang op de bekende plaats voor Adam's woonstede moesten verschijnen en hun gaven meebrengen, maar dat zij zich nu een korte tijd moesten verwijderen, want zo luidde de wens van de vader vanwege een korte rust voor zijn hart; als er echter een teken gegeven werd, dan mochten allen zich weer om hem verzamelen en de vader tot aan de kinderen van de middag begeleiden, om zich dan van daaruit weer naar hun geboorteplaats te begeven.
[35] En nadat deze drie hun taak goed hadden volbracht en naar hun plaatsen waren teruggekeerd en volgens Adam's wil de zwartharige man hadden meegenomen, stond als eerste Adam op en vroeg aan de vreemdeling:
[36] "Wat heeft je hierheen gebracht, toen je je aan de dood wilde onttrekken? Antwoord - of verdwijn uit de ogen van de vader der vaderen der aarde; want in jouw aderen stroomt een dodelijk bloed en op jouw voorhoofd is Kaïns merkteken van de moord op Abel nog duidelijk te zien. Spreek daarom, als je in staat bent te spreken of als je tong een of andere taal machtig is! Amen."
[37] De vreemdeling wierp zich terstond voor Adam op de grond neer en stamelde volkomen bevreesd enige gebroken klanken, waaruit niemand wijs kon worden dan alleen Henoch.
[38] Maar Seth zei tegen Adam: "O vader, zie, je terechte voortvarendheid doet deze zoon van de aarde sterven; trek daarom genadig en vol zegen je gerechtigheid terug en zeg dat de levende Henoch hem weer tot leven wekt, opdat hij dan in staat is jouw redelijke gerechtigheid te bevredigen! Amen."
[39] En Adam willigde hetgeen Seths hart wenste in en zei tegen Henoch: "Zie hier een dode uit de diepte; wek hem weer tot leven en maak zijn tong los, opdat hij wat hem op het hart ligt aan ons allen bekend moge maken! Amen."
[40] Meteen daarop stond Henoch op en zijn tong vormde de volgende zinnen: "0 vaderen, waarom noemen jullie deze man een dode zoon van de aarde, hij leeft toch net als wij en is maar een arm mens uit de diepte! Als een ziek dier zich tot voor onze woning zou begeven, dan zouden wij het niet verjagen, maar het goed verplegen, totdat het genezen zou zijn: en nu een arm, verloren mens uit de diepte onder grote moeilijkheden zijn toevlucht tot ons heeft genomen, laten wij hem voor onze aangezichten zich in het stof wentelen als een worm!
[41] Wij hebben allen toch gezien, dat hij levend naar ons toegekomen is en wij weten allemaal heel goed dat ieder leven evenals het bestaan daarvan, nergens anders dan aan God zijn oorsprong kan ontlenen.
[42] O lieve vaderen, laat deze man daarom weer opstaan, opdat hij op deze hoogten de grote God moge leren kennen; want de liefde van de grote, eeuwige, heilige Vader reikt zeker verder dan onze grootste gedachte ooit maar in het minst in staat is te omvatten.
[43] Waarom zou deze oneindige Liefde dan ook niet de kinderen van de diepte beroeren?! En heeft Zij een van hen naar ons toe getrokken, dan is het niet aan ons zulke armoede af te wijzen, maar haar aan te nemen, als ware zij daar boven, waar het nog rookt en brandt, gegroeid, - daar waar wij nog menigmaal uit dwaasheid onze blik heen richten en menen dat de rots onze schuld zou zijn of wij die van de rots!
[44] 0, het maakt oneindig weinig uit, hoe ver en hoe hoog zo'n rots is geworden, omdat het toch alleen maar een steen is, terwijl wij onsterfelijke kinderen van God zullen blijven en hij vergankelijk is, zoals wij voor eeuwig onvergankelijk zijn; maar alles ligt aan onze liefde, die geen schepsel en het allerminst een arme broeder uit de diepte uit zal sluiten. Want wij zijn slechts kinderen van de Liefde en daarin kinderen van God. Laat ons daarom daar ook naar handelen, teneinde datgene waar en waardig te zijn, wat wij zouden moeten zijn! Amen."
«« 57 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.