Asmahaël, de vreemdeling

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 58 / 187 »»
[1] En zie, na dit gesprek boog Enos zich op verzoek van Adam voorover en tilde de zwartharige man op en verzocht daarop Adam's en Seths toestemming om voordat zij van dit punt zouden vertrokken, enige woorden te mogen spreken over hetgeen hem na aan het hart lag.
[2] En van alle kanten stemde men ermee in, dat hij zou spreken over wat hij wilde.
[3] En zie, toen boog Enos, dankte voor de toestemming en begon de volgende gedenkwaardige woorden tot allen te richten, die luidden als volgt:
[4] "Vaderen en kinderen! Er kwam zo juist een verheven gedachte in mij op en deze heeft zich als een blijvend licht van een hevige bliksemstraal in mijn sterk bewogen ziel vastgezet: ik heb eens gedroomd - dat was toen ik mij een keer voor zonsopgang versliep, wat mij op een licht verwijt kwam te staan -, dat wij, net als nu, ons hier bevonden en wij bekeken deze wonderbaarlijke omgeving en beleefden heel veel plezier aan onze kinderen, die wij toen ook voor een op handen zijnd sabbatsoffer uitnodigden. En ziedaar, juist toen wij zo opgetogen waren, kwam er een helder lichtende gestalte in ons midden en wij waren allen hevig ontsteld vanwege haar sterke licht! Maar de gedaante liet ons niet te lang in onze verbijsterde toestand verkeren, maar onthulde zich weldra voor onze door het licht verblinde ogen.
[5] O vaderen en kinderen, deze onthulde gedaante was Abel en hij nam een op hem gelijkend mens met zich mee voor het aangezicht van de aartsvaderen en zei met zeer zachte stem:
[6] 'Luister vader! Behalve aan mij is door Kaïn niemand anders iets ergs aangedaan, behalve dat mijn lichaam voor jullie verloren ging. Zie, ik heb Kaïn van ganser harte alles vergeven en heb dat des te gemakkelijker kunnen doen, omdat ik nooit wrok tegen hem koesterde! En toen hij op een later tijdstip voor zijn zoon Hanoch vluchtte en in de richting van de middag aan de oever van een van de allergrootste wateren van de aarde aankwam en hij daar samen met de zeer weinigen van de zijnen, die waren gered, versmachtte van hitte, honger, dorst en vrees, kwam ik met toestemming van de eeuwige, heilige Vader uit vrije wil naar hem toe, openbaarde me aan hem, vond hem in tranen van diep berouw, wat mij tot in mijn diepste wezen aangreep, en leerde hem toen een waterdichte korf te vlechten en leidde hem en de zijnen vervolgens over de baren naar een ver, vruchtbaar en veilig land.
[7] En ik deed hetzelfde nog met sommige van zijn nakomelingen uit Hanoch, die van een betere gezindheid waren.
[8] Maar nooit waagde ik het ook maar een enkele uit Hanoch, de grote stad van Kaïn, naar jou, o vader te brengen; want ik kende jouw rechtvaardige toorn over Kaïn zeer goed. Maar ik wist ook wat de Heer tegen Kaïn had gezegd, toen die vol bitter berouw over de wijde aarde vluchtte en Hij hem verzekerde: diegene die Kaïn doodslaat, zal zevenmaal gewroken worden!
[9] Maar nu breng ik je eveneens volgens de wil van Jehova, een God zoekende vluchteling uit de diepte; geef hem daarom wat hij zoekt en neem hem in alle vaderlijke liefde op; want ook in zijn aderen stroomt uw bloed!
[10] Wek hem met je zegen op en de Heer zal jouw kinderen opwekken, opdat zij dan op wonderbaarlijke wijze Zijn naam aan de kinderen van de diepte zullen kunnen prediken tot mogelijke redding van de aarde!'
[11] O vaderen en kinderen! En nu zie ik te midden van ons dezelfde mens die ik toen zag, en ik zag ook zo-even de lichtende Abel deze plaats verlaten en waarlijk Henoch zag het ook, vandaar dat hij er het zwijgen toe deed. En zo heb ik geuit wat mij op het hart lag; - denk en doe ermee wat jullie het beste voorkomt! Amen"
[12] En Henoch betuigde onmiddellijk zijn instemming met hetgeen Enos had gesproken door te zeggen: "Ja, zo was en is het!"
[13] En zie, toen Adam dat had vernomen, verwonderde het hem in hoge mate en hij vroeg verlangend: "Waar heeft Abel gestaan?"
[14] Tegelijkertijd wezen Enos en Henoch hem een en dezelfde plaats aan en door het gelijktijdig aanwijzen van de plaats waar Abel zijn trouwen liefde voor Adam had bekend, geloofde Adam vast dat zij zich niet vergist hadden.
[15] Daarna liet hij zich nog heimelijk door ieder van hen de gedaante van Abel omschrijven; en omdat de beschrijvingen ook op dit punt overeenstemden en zeer goed zijn gedaante beschreven, bleef er bij Adam geen twijfel over om de volledige echtheid van het aanschouwde onmiddellijk aan te nemen.
[16] En op deze wijze overtuigd, riep Adam nu vol vreugde uit: "O Abel, wat jij mij brengt neem ik op, al was het Kaïn zelf!
[17] Breng hem daarom naar mij toe, die zwakke beschermeling van Abel, opdat ik hem kan zegenen en in ons midden opnemen. Ik zal hem in mij de eerste ongeboren mens op aarde tonen, die rechtstreeks uit de almachtige hand van de eeuwige Liefde is voortgekomen en ook de moeder van alle mensen, die uit mij voortkwam. Tenslotte zal ik hem Diegene tonen, van wiens grootte, macht, heiligheid en liefde alle eeuwigheden en oneindigheden, die vol wezens zijn, getrouw getuigen, zoals wij allen dat doen, omdat ons een eeuwige geest gegeven werd uit en door God Zelf!"
[18] Hierna brachten zij de zwartharige man naar hem toe en Adam raakte hem aan en zegende hem driemaal en vroeg hem zijn naam. Deze zei echter: "O grote, verheven eersteling van God, van de grote Koning van de aarde, wijze vader van alle vaderen der aarde, vergeef mij arme vluchteling uit de diepte, ik die aan de hand van een stralende gestalte aan Lamechs dodelijke handen ontrukt, hierheen werd gevoerd! Zie, ik heb geen naam, want ik was maar een werkende slaaf en die hebben geen naam in de diepte, maar worden aldaar net als de dieren geroepen met zinledig, ongearticuleerd geschreeuw. Zij mogen de taal alleen begrijpen, maar niet spreken; wie daar ooit een zinnige klank over zijn lippen zou brengen, zou dat vanwege zijn praat lust op slag met de meest onmenselijke dood moeten bekopen!
[19] Wees daarom niet boos dat ik arme slaaf u niet geven kan wat u van mij verlangt; want zie, in de diepte gaat het er heel onmenselijk toe en er is daar niemand meer, die zeker van zijn leven is. Want waarheen iemand ook zou proberen te vluchten, hij wordt meteen door Lamechs gerechtsdienaren en krijgsknechten ingehaald en daar waar hij wordt gevangen, wordt hij ook zonder genade en erbarmen op de gruwelijkste wijze gedood!
[20] O grote vader der vaderen der aarde! Daar beneden gaat het zodanig toe, dat geen menselijke tong de daar gepleegde gruwelen zou kunnen vertellen. Het onmenselijke doden van de arbeidende stomme slaven is toch nog het allerminst; want dat kan nog met een woord aangeduid worden. Maar er worden daar ook niet te benoemen gruwelen bedreven, - doch ik zou het nooit wagen zulke dingen aan u vertellen, opdat de hoogten daardoor niet ontheiligd zouden worden! Amen."
[21] Toen Adam met zijn kinderen een dergelijk verhaal van de naamloze had gehoord, ontstelde hij in hoge mate en hij wilde reeds een vloek over de diepte uitspreken, maar de naamloze viel hem in de rede voor hij het Zware, grimmige woord uit kon spreken en zei:
[22] "O, houd dit zwaarbeladen woord in, goede vader der vaderen der aarde; want luister! Die daar beneden staan niet op uw vloek te wachten; want zij hebben vloeken in overvloed. Lamech is toereikend voor de gehele aarde; want als de grote Koning van boven de sterren zijn bitterste vloek over de aarde zou willen bulderen, dan hoefde hij slechts nog een Lamech naar de aarde te sturen, en u, o vader van de aarde, kunt ervan verzekerd zijn dat alvorens de zon honderd maal op - en ondergegaan zou zijn, de aarde buiten Lamech door geen levend wezen meer lastig gevallen zou worden!
[23] Daarom, o vader der vaderen der aarde waarover u wel een vloek zou willen uitspreken, o luister, zegen liever de met vloeken zwaar beladen diepten der gruwelen; want als u de vloeken over de duistere bodem van de gruwelen nog zou vermeerderen, dan wee, wee over de arme stomme arbeiders van de diepte!
[24] Als bruisende stormen roept hun rijkelijk vergoten bloed toch al omhoog naar de sterren om wraak; en als u daar bovenop ook nog de diepte zou willen vervloeken, dan zouden spoedig bloedige golven de heilige toppen van de bergen omspoelen!
[25] O vader der vaderen der aarde, zegen, o zegen diegenen die u met recht zou willen vervloeken! Amen."
[26] En zie, toen Adam deze smeekbede had gehoord, werd hij ontroerd, prees de naamloze jongeling en vroeg hem: "Luister, arme zoon uit het bloed van Kaïn! In de diepte mocht je niet spreken, vanwaar heeft je tong dan een buigzaamheid verkregen, nagenoeg gelijk aan die van Kenan?
[27] Want jij spreekt alsof je reeds van oudsher te midden van ons een gewijde zanger Gods bent geweest; en je woorden zijn goed gekozen en zij bevatten steeds de juiste betekenis. Zeg mij eens eerlijk, waar heb je dat vandaan!"
[28] En zie, de naamloze hernam meteen het woord en antwoordde: "O vader der vaderen der aarde! U vraagt daarnaar, omdat u zich verbaast over mijn losgemaakte tong. Mijn jeugdige hart verheugt zich om ten overstaan van u, als vader van de wijste leraar, daarvan gewag te maken!
[29] O zie en luister: de leraar die me zo heel wijs leerde te spreken, was hij die me trouw hier voor u, vader der vaderen, heeft gebracht! U kent hem en hebt hem reeds eerder gekend dan hen die u getrouw luisterend en afwachtend hier omgeven: het was Abel, uw stralende zoon, die door hogere liefde bezield mijn haperende tong los maakte, opdat ik in staat zou zijn in voor u welgevallige vormen de zeer zeldzaam voorkomende waarheid te spreken, evenals voor al uw van genade en zegen vervulde nakomelingen.
[30] O vader der vaderen der aarde, nu weet u alles wat u voordien vreemd mocht klinken; o laat daarom mij, de arme vreemdeling die aan de diepte is ontvlucht hier op de heilige hoogten blijven om in uw midden die machtige Heerser vol gerechtigheid en vol goedheid te zoeken, waarvan al de sterren, de maan en de zon zo wonderbaarlijk getuigen!
[31] O vader der vaderen der aarde, spreek liefdevol het amen!"
[32] Toen Adam deze woorden had gehoord, werd hij dermate ontroerd, dat hij geen woord kon uiten en zijn ogen zwommen in tranen van vreugde en medelijden.
[33] Eindelijk overwon Adam zichzelf en hevig aangedaan zei hij tegen de naamloze: "Luister, beste vreemdeling uit de diepte der gruwelen, indien het er met jou zo voorstaat als je mij met je tong bevestigend hebt medegedeeld, zodat ik er nooit aan kan twijfelen, dat het niet zo zou zijn als jij hebt verklaard en God je reeds daardoor op wonderbaarlijke wijze een zeer grote genade heeft betoond, is het immers wel gevoeglijk dat wij, Zijn kinderen, ten opzichte van jou niet anders kunnen handelen dan ons aller grote, heilige Vader in Zijn oneindig erbarmen ten opzichte van jou gehandeld heeft; en zo zal gebeuren waarnaar je hart verlangt.
[34] Zie hier aan mijn rechterzijde de eveneens zeer jonge Henoch! Zie, hij is nu een gezegende spreker van God; hij zal vanaf nu je leraar worden in God, onze liefdevolle Vader en Heer van de oneindigheid!
[35] En daar je nog geen naam hebt, wil ik je een naam geven en zul je in het vervolg 'Asmahaël' heten, dat is 'een getrouwe vreemdeling, die God zoekt'! Want hier moet ieder ding zijn naam en iedere handeling een woord hebben en elke hoedanigheid en innerlijke eigenschap moet goed worden aangeduid en hoe, wanneer, waar, waarom, waardoor iets is en gebeurt moet zeer precies worden uitgebeeld; vandaar dat een mens al helemaal niet zonder naam rond kan lopen.
[36] Maar iedere naam moet precies overeenstemmen met diegene die hem ontving; wie een naam gekregen heeft moet getrouw daarnaar leven, anders is hij een leugenaar, daar hij niet handelt zoals zijn naam dat aangeeft. En aangezien je nu een naam hebt, doorgrond die dan eerst en handel getrouw daarnaar, anders zul je een leugenaar in het aangezicht van God en al Zijn kinderen worden, en jij zult tot schande strekken voor elk stofje, dat altijd met zijn naam overeenstemt.
[37] En zo zegen ik je nog eens en zeg je: Asmahaël! Ik, Adam, de eerste mens die op deze aarde ontsproot uit de hand van God, de eeuwige, heilige, liefdevolle Vader, zegen je net als mijn kinderen, opdat je een getrouwe drager van je naam mag zijn!
[38] En daarom reik ik je mijn hand en hef je omhoog tot mijn kinderen.
[39] En nu, kinderen, volg mijn voorbeeld en word een vader voor hem en jij, lieve Henoch, word zijn broeder en leermeester!
[40] Maar jij, Jared, zult in plaats van Henoch, die immers een inwoner van mijn woonstede is geworden, voor altijd verantwoordelijk voor hem zijn!
[41] De Heer opene je hart en alle zintuigen van je ziel tot het eeuwige leven van je geest in God! Amen."
[42] Daarop viel Asmahaël meteen neer voor de voeten van Adam, kuste deze en dankte hardop voor de grote genade, die hem ten deel gevallen was door hem gelijk te stellen met Mijn kinderen; want hij begon terstond de werking van de zegen in zich te bespeuren, - vandaar dat hij ook begon te juichen en zei:
[43] "Asmahaël, wat een heerlijke naam, die ik nog onwaardig ben te dragen; maar ik ben van mening dat een naam, bij het begin gegeven, aan de getrouwe ontvanger wettelijk de plicht oplegt deze heilige rechter (een groot, levend gebod) te volgen, in zoverre het inzicht steeds het pad mag wijzen. En zou iemand als drager van de verbindende naam, de zeer ver weg gelegen banen van de zon en de sterren moeten volgen, dan moet hij dat blij en getrouw doen, omdat hij zo'n grote genade ontvangen heeft, - en zou zelfs de genadige eis van de heilige naam nog hoger gesteld zijn! O vader en vaderen der vaderen der aarde, voor degene die dikwijls genoopt werd met de dood te worstelen, o luister, voor hem is het volgen van de weg van het eeuwige leven werkelijk geen bezwaar; en indien men al strijdend in het duistere slijk van de gruwel der zonde zich ellendig een weg moest banen naar het spaarzame licht en een nog kariger leven, dat vaak door de duisterste twijfel reeds in de tedere kiem gesmoord werd, - O luister, hoe gemakkelijk is het dan om levend de lichtende weg naar het leven te volgen!
[44] O heerlijke naam 'Asmahaël', mooiste ster, die mij leidt naar omhoog naar de eeuwige, heilige hoogten van licht en van leven; o luister, niet voor niets zal de vreemdeling nu zulke genade, zo'n heilig geschenk dragen, amen, amen, hierop zeg ik amen!"
«« 58 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.