Adams nieuwsgierigheid

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 93 / 187 »»
[1] Nadat Asmahaël het drietal terechtgewezen had, spoorde Hij Seth aan, de kinderen van de avond naderbij te roepen en wel in het bijzonder de oudsten, opdat zij naar de wil van Adam ook van Hem een woord over de vrijlating zouden vernemen.
[2] Nauwelijks had Seth dat gehoord of hij was reeds als een wervelwind te midden van de kinderen en deelde hen met grote levendigheid Asmahaëls zeer zegen brengende voornemen mee en beduidde hen dat zij zeer goed op moesten letten omdat zij nog nooit dergelijke woorden hadden horen zeggen, zoals Hij die daar op het dier zit, die spoedig zal spreken.
[3] "Want Hij is - - - luister - Hij is kort gezegd, kinderen, - Hij overtreft ons allen verreweg in liefde en wijsheid, - en ieder woord van Hem - is belangrijker dan de hele - - - dat wil zeggen - dan alle woorden van ons!"
[4] En weldra naderden de oudsten Asmahaël en waren vol aandacht en vurig verlangen naar Asmahaëls woorden.
[5] Maar toen zij die met Adam op honderd pas afstand achter de rug van de vier hoofdstamkinderen stonden, merkten dat er iets ongewoons te gebeuren stond omdat de kinderen van de avond zich om het viertal begonnen te verdringen, zei Adam:
[6] "Luister, hoe zou het zijn als ook wij daar eens heen gingen om des te gemakkelijker te zien en te horen waarover Asmahaël zoal zal spreken; want ook al hebben wij zijn laatste rede niet helemaal tot op de kern begrepen, toch was deze vol wijsheid!
[7] Het is waarachtig zeer verwonderlijk hoe ver dit jongmens uit de diepte het, door het aanhoren van onze liefdevolle, wijze woorden in de korte tijd van nauwelijks een halve dag heeft gebracht; wie weet hoe ver hij het zal brengen wanneer hij langere tijd bij Henoch en te midden van ons zal zijn en ook getuige zal zijn van en deelnemen aan het heilige feest van Jehova's sabbat!
[8] En daarom zullen wij ons ook daarheen begeven; laten wij daarom gaan! Amen."
[9] Toen de kinderen van de avond zagen dat de aartsvader met Eva en de overigen naderbij gekomen waren, maakten zij dadelijk plaats, zodat hij gemakkelijk bij Asmahaël en bij Seth, Kenan en Henoch kon komen.
[10] Toen Adam zich nu geheel te midden van de zijnen bevond, vroeg hij meteen wat er nu stond te gebeuren en of Asmahaël ook al iets had gezegd.
[11] Seth begroette hem en zei: "Luister, lieve vader! Asmahaël heeft nog niet tot de kinderen gesproken, maar Hij heeft voordien alleen met ons gepraat; maar nu zal Hij overeenkomstig jouw wil ook een woord tot de kinderen richten. Want omdat Hij met ons mee moest gaan, moet hij volgens jouw wil immers datgene doen wat wij allen reeds gedaan hebben, - niet waar, vader?"
[12] Adam, vervuld van vrome nieuwsgierigheid, kon niet laten aan Seth te vragen wat Asmahaël voordien dan wel tegen hen had gezegd.
[13] Deze vraag bracht de arme Seth in een volkomen sprakeloze verlegenheid: "Want", dacht hij, "zeg ik het, dan word ik een verrader; zeg ik iets anders, dan word ik een leugenaar; en zeg ik niets, dan word ik een ongehoorzame zoon en sta ik daar te kijk als iemand die mokt of zijn vragende vader geen antwoord waardig keurt!
[14] Ik zal echter Adam meedelen dat ik hem een andere keer zal antwoorden omdat tijd zeer kostbaar is en om Asmahaël nu niet op te houden bij Zijn nu volgende, zeker onovertroffen woorden tot de kinderen!"
[15] In alle zachtmoedigheid zei Seth dat ook tegen Adam; maar die wilde daar geen genoegen mee nemen en zei tegen Seth:
[16] "Luister, mijn beste Abel-Seth, ik bemerk dat je voor mij iets verborgen houdt! In je hart staat iets anders! Waarom bloos je op mijn goed bedoelde vraag en word je verlegen en tien tellen lang sprakeloos?
[17] Ik, Adam, je vader, zeg je: Asmahaël zal niet eerder zijn mond opendoen dan dat jij me een getrouw antwoord hebt gegeven!
[18] Luister, je bent aan God en aan mij trouw verschuldigd; spreek daarom zonder dralen en verontschuldiging! Amen."
[19] Seth was buiten zichzelf van angst en kon geen woord uitbrengen.
[20] Onmiddellijk stapte Henoch op hen af en zei tegen Adam: "Vader, lieve vader, heb je ons niet zelf geleerd dat de rechte weg de kortste is? Is Asmahaël niet in ons midden? Waarom moet Seth in Zijn plaats antwoorden, terwijl hij toch mogelijk eerder iets zou hebben vergeten van hetgeen Asmahaël tegen ons gezegd heeft, - dan de hei - - - Spreker, dat wil zeggen, dan Asmahaël Zelf?! Wend je daarom tot de Maker van al - - dat wil zeggen tot Asmahaël Zelf en wees er van verzekerd dat wij ieder woord van Hem als volkomen waar zullen kunnen bevestigen! Amen."
[21] Maar Adam vroeg ook aan Henoch: "Ook jij bevalt me niet; want je spreekt niet zo vrij als anders! Vertel me wat Seth het spreken belet! Vertel me wat Asmahaël tegen jullie heeft gesproken; want jouw geheugen is klaarblijkelijk beter dan dat van Seth. Spreek jij daarom in zijn plaats en ik ben daarmee tevreden! Amen."
[22] Henoch antwoordde: "Vader, luister en begrijp me goed! Ieder recht op deze aarde heeft zijn grenzen evenals de aarde zelf, en dus ook het recht van de vader over zijn kinderen, grenzen heeft.
[23] Als je van Seth en mij een antwoord verlangt, heb je er dan wel diep over nagedacht of het gebod dat Seths en mijn tong voor het ogenblik bindt, niet hoger staat dan de ietwat ongelegen eis van jou?
[24] En zo is het ook met deze zaak gesteld! Wij hebben van God een gebod gekregen daarover te zwijgen tot aan de tijd die Hem welgevallig is; daarom moet je ons ook niet verder dwingen Gods gebod voor jou en voor God te overtreden!
[25] Laat voor alles je goed bedoelde nieuwsgierigheid in zoverre bevredigd zijn, dat jij, o vader, mag weten en ook moet weten, dat Jehova ons nader is dan je ook maar kunt vermoeden! Dwing ons daarom niet voor Gods aangezicht te zondigen, maar luister zelf - dat wil zeggen: als je wilt weten wat Asmahaël tegen ons gesproken heeft, wend je dan, zoals reeds gezegd, alleen tot Hem; want Hij heeft - dat wil zeggen, Hij heeft van God voorzover ik weet geen gebod gekregen tegen jou te zwijgen.
[26] Hij is geheel vrij, - maar met ons is dat anders; verschoon ons gedurende die tijd van je vragen! Amen."
[27] Bij deze woorden kreeg Adam een heel vreemd gevoel, hij had hetzelfde gevoel als in de tijd van zijn naaktheid, toen hij zich na zijn zonde in de grot verborg en Mijn stem hoorde, die vroeg: "Adam! Waar ben je.. "
[28] Hij was op een dergelijke verandering niet voorbereid; daarom werd hij ook heel treurig en wist zich geen raad en wist niet wat te doen. Sprakeloos liet hij zich op de grond zakken en weende en treurde in zijn hart:
[29] "Mijn grote God en Heer, Schepper van alle dingen en heilige Vader van alle geesten en mensen! Hebt U mij dan geschapen om me te kwellen vanaf het begin tot op dit uur?
[30] O, hoezeer zou ik me dan in Uw liefde moeten vergissen! Waarom moest ik zelfbewust levend worden om voor U als een eeuwige afkoeling van Uw grote moedwilligheid te worden? Waren dode stenen daar dan niet goed genoeg voor?
[31] U hebt mij in het leven geroepen met alle zintuigen en U ademde mij allerlei begeerten in en U gaf mij daartegen weer geboden, opdat die mij te gronde zouden richten en U mij dan zou kunnen verdoemen!
[32] O Heer, als U ergens liefde en erbarmen hebt, doe dan nu met mij, wat U na mijn zonde wilde doen en vernietig mij voor eeuwig! Maak mij zo, alsof ik nooit bestaan zou hebben; want het is oneindig veel beter eeuwig niet te bestaan dan te bestaan als een vrij, zichzelf bewust wezen onder de eeuwige druk van Uw onoverwinnelijke macht en U als speelgoed te dienen, ja tot een smadelijke speelbal van Uw eeuwig onmetelijke moedwilligheid, waar U alleen maar genoegen in schept.
[33] Een God bent U en een almachtige Heerser; maar een Vader bent U nooit!
[34] Zeg me, als U wilt en kunt, of ik als vader ten opzichte van mijn kinderen ooit zo met opzet heb gehandeld! Heb ik hen ooit geleerd voor U de stomme te spelen?! Waarom bindt U hun tongen en sluit hun harten voor mij?
[35] Wie of wat ben ik dan, dat U mij kwelt? Vernietig me en bedrijf Uw lust met stenen en andere dingen! 36. Bent U een heilige God - hoe kunt U mij dan onheilige begeerte tegenover Uw heiligheid inblazen?! 37. Ben ik Uw werk, vernietig me dan; en ben ik het niet, laat me dan zoals ik ben! Amen, amen, amen."
«« 93 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.