Adams verzoek aan Henoch

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 94 / 187 »»
[1] Nadat er een eind gekomen was aan Adam's ergerlijke gedachten en de storm van zijn nieuwsgierigheid zich hoe langer hoe meer had neergelegd, stond hij weer op en gebood Henoch bij hem te komen en vroeg hem het volgende:
[2] "Henoch, vertel je tot in het diepst van zijn hart gekwetste vader toch tenminste zoveel, of het door Asmahaël aan jullie gerichte woord van groot gewicht was of niet! Was het een woord van licht en liefde, of was het een woord uit het diepst van alle duisternis en alle gruwelen?
[3] En als de Heer het waarachtig heeft verboden mij dat mee te delen, zeg mij dan uit de Heer, waarom de Heer dat voor mij verborgen heeft, maar aan jullie onthuld!
[4] Henoch, onthoud mij dat niet; wees oprecht tegenover mij, want ik was toch tegenover jullie allen slechts open, goed en oprecht en heb jullie nooit iets onthouden!
[5] De Heer weet het en moet het ook weten, hoe open mijn gedrag tegenover jullie altijd was! Alles wat je ook maar zou kunnen helpen, deelde ik met jullie, ofschoon ik als vader eerder het recht zou hebben gehad er geheimen voor jullie op na te houden dan jullie voor mij, je vader!
[6] Jullie hebben je harten nu voor mij gesloten. Het kan heel goed zijn dat de Heer jullie heeft geboden je aldus ten opzichte van mij te gedragen en ook dat Hij ons meer nabij is dan ik in staat ben te vermoeden, - en dat Asmahaël van de Heer geen gebod heeft voor mij te zwijgen, wil ik heel graag toegeven; maar ligt het wel in de ordening, dat de kinderen de vader naar een vreemdeling verwijzen van wie hij dan moet horen wat zijn kinderen niet tegen hem mogen zeggen?
[7] Zie, beste Henoch en denk er diep over na, dan zul je ontdekken hoe moeilijk zo'n dwaas gebod zich op het eerste gezicht laat rijmen met de liefde en de wijsheid van God! Want als een en hetzelfde, voor jullie tongen verboden, woord aan Asmahaël wel zou zijn toegestaan, dan kan immers aan het woord zondermeer niets of toch niet veel gelegen zijn, en het ligt minder aan het woord zelf, waarvoor eigenlijk geen verbod geldt, omdat Asmahaël het vrij mag uitspreken, maar alles ligt aan de gebonden tongen.
[8] Waarom is voor een en hetzelfde woord jou tong gebonden - en die van Asmahaël vrij?
[9] Wie kan zoiets van de Heer denken, dat Hij de harten van de kinderen voor hun vaderen zou sluiten en die van de vreemdelingen zou openen, zodat daardoor tussen vader en kind een ongeneeslijk wantrouwen gewekt en gevoed zou worden?!
[10] Zie, als God zoiets zou doen, zou Hij een veroorzaker van het kwaad zijn, maar in geen geval een veroorzaker van alle gerechtigheid, genade, liefde en alle erbarmen!
[11] Wees daarom op je hoede en onderzoek goed of dit gebod een telg is van een goede of van een kwade geest!
[12] Is het van God, dan wee ons allen; want dan zijn wij allen tezamen niets anders dan een ijdel speeltuig van een ergens vrij heersende, ondoorgrondelijke macht, die uit tijdverdrijf wezens uit zich oproept om hen gedurende een tijdje voor zijn vermaak te pijnigen en hen van de zoetheden des levens laat proeven tussen twee oneindigheden in, namelijk vanaf de geboorte tot aan de dood, die ons allen nog te wachten staat; dan begint opnieuw de eindeloze lijn van de eeuwige vernietiging en wij worden dan allen, na geweldig door en door gepijnigd te zijn, weer datgene wat wij voor de geboorte waren, namelijk een oneindig niets!
[13] Maar is een dergelijk gebod van een kwade geest afkomstig, dan tweevoudig wee over ons; want ten eerste moeten wij verschrikkelijk ver van God verwijderd zijn door wat voor een ons onbewuste schuld ook, tengevolge waarvan wij dan aan Zijn toorn zouden zijn overgelaten ten prooi aan een eeuwig wrekend vuur, - of de slechte macht zou de arm der liefde van de Vader hebben verlamd, zodat Hij dan niet meer in staat zou zijn ons te helpen en te redden van de dood of misschien van iets dat nog veel erger is!
[14] Henoch, denk goed na over hetgeen ik je zeg en geef me het verlangde antwoord! Ja, geef mij mijn vrede weer, als dat jou mogelijk is; want kijk, ik ben bedroefd tot op de bodem van mijn leven! Het is nacht geworden rondom mijn ziel; en door het kreupelhout van de dood laat zich nergens ook maar één sterretje zien!
[15] Henoch, toen ik uitgeput was, mocht je mij spijzen uit de hemel aanreiken; doe dat nu daarom des te meer, want mij kwelt een grenzeloze honger en dorst! Luister en handel zo! Amen."
«« 94 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.