Kisehels woorden over Jehova als mens

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 10 / 280 »»
[1] En nadat Sethlahem deze goed in acht te nemen woorden had gesproken, vatte ook Kisehel moed, ging bij Sethlahem staan en richtte de volgende behartigens-waardige woorden tot hem:
[2] 'Broeder Sethlahem, je weet wel waaruit het onderricht of veel meer het inzicht dat wij nog hier kregen, bestond!
[3] Jehova is aan ons verkondigd op een manier die zelfs onze grootste gedachten over Hem geheel tenietdeden.
[4] Wij wisten wel van Zijn oneindige grootte, macht en kracht, wij spraken dikwijls zeer veel over Wie en Wat Hij nu eigenlijk kon zijn, - maar wie van ons allen had toen ook maar durven denken dat Jehova, de eeuwige heilige Vader, een mens was zoals wij, zij het dan de alleroneindigst volkomen mens?!
[5] Daar wij allen echter door onze verkeerde voorstelling van Jehova, Hem ons niet als mens voorstelden, maar als een zo ondenkbaar groot wezen, van wie wij ons zelfs niet de geringste voorstelling konden maken, was het enerzijds dan ook vanzelfsprekend dat wij inderdaad zulke dwaze ideeën hadden over hetgeen God behaagt; die konden immers niet veel anders uitvallen dan de voorstelling die we van Hemzelf hadden.
[6] Dus kijk, beste broeder, onze harten waren wel voortdurend met God bezig, maar jij had de genade dat je een juister beeld had van Jehova dan ik, - wie had er echter tussen ons als scheidsrechter moeten of kunnen optreden?
[7] Welk tastbaar bewijs had jij voor je opvatting en je geloof kunnen geven, waardoor wij hadden ingezien dat jouw ideeën juister waren?
[8] Kijk, ook jij had niets anders dan alleen jouw geloof, zoals ik voor mijn opvatting helaas ook niets anders had dan alleen maar mijn onjuiste geloof.
[9] En zo leefde jij weliswaar in het licht, maar je was blind en vermoedde het licht slechts, omdat de verwarmende straal ervan het je in zekere zin van dichtbij gewaar liet worden.
[10] Ik had weliswaar mijn ogen open, maar bevond mij in dichte duisternis en zag daarom ten eerste niets en kon daarom ten tweede geen vermoeden hebben van het licht, omdat er door de diepe nacht van mijn gedachten geen enigszins goede straal wilde komen om ze te verlichten.
[11] En daarom geloof ik nu, mijn beste broeder, dat wij ons nu niet meer moeten beroemen op wat voorbij is, of dat nu dichtbij of ver weg van de waarheid was; want welbeschouwd had niemand het bij het rechte eind, - en ook al was dat het geval geweest, waarmee had hij het dan kunnen bewijzen?
[12] Dat ons aller heilige Vader een mens is zoals wij en een enige God, - kijk, dat wisten wij geen van allen. De vergissing lag niet aan onze wil, maar slechts aan onze voorstelling. Wij waren allen zonder uitzondering arme dwazen, en ik wel de grootste. Maar Hij, die nu temidden van ons is en die heilig, boven alles heilig en goed, meer dan goed is, ons aller Vader vol van liefde, heeft ons allen uit onze grote nood, blindheid en armoede geholpen. Hij staat zichtbaar voor ons en wij allen herkennen in Hem de eeuwige heilige Vader en de almachtige eeuwige Schepper van alle dingen; daarom willen wij en al onze kinderen Hem ook alle dank, lof, prijs, eer, roem, liefde en aanbidding doen toekomen.
[13] Er is weliswaar, mijn beste broeder, veel van je profetie uitgekomen, vooral wat betreft de uiteenzetting over de deemoed, nederigheid en onaanzienlijkheid, welke alleen de Vader en Heer welgevallig zijn. Maar dat Jehova ook een mens is, dat Zijn liefde en genade zo eindeloos zijn en Zijn erbarmen zo onbegrijpelijk groot, - broeder, dat hadden wij geen van allen ooit kunnen dromen. En als er al iemand van ons zo'n voorstelling van Hem heeft gehad, dan was het de steeds stille en zwijgzame Zuriël met zijn dochters; maar hij trok zich steeds op de meest verborgen plaatsen terug en het was moeilijk ook maar een woord uit hem te krijgen.
[14] De overigen wisten alles bij elkaar genomen niets! Het is jou immers pas gisteren door de lieve Henoch duidelijk geworden, hoe ver wij het met onze wijsheid en voorzegging gebracht hebben!
[15] Ik voor mij - afgezien van tiet feit dat jij de waarheid enigszins dichter genaderd was dan ik - denk nu als volgt:
[16] Wij moeten ons op geen enkele wijze meer laten voorstaan op onze vroegere toestand, maar liever alleen Hem, die onder ons is, alle eer betuigen en alle roem doen toekomen.
[17] Het goede in jou blijft goed, voor zover het vanuit Hem goed is; op zichzelf en enkel van jou uit is het echter geen haar beter dan het totaal verkeerde dat ik vroeger in mij had.
[18] Maar ik zeg je nu, mijn broeder, ik dank de Heer voor mijn toenmalige duisternis, want die was immers de oorzaak van mijn huidige deemoed en was daardoor immers ook een grote, zij het verhulde, genade van Hem.
[19] Dat het echter een genade was, kijk, dat zie ik aan het feit dat ik mij daarop nooit zal kunnen beroemen.
[20] Jij nu had het licht en het brengt jouw hart ertoe je op deze genade te beroemen! Waarlijk, broeder, jij bent dan wel net als ik uitverkoren, - maar als jij nu jouw vroegere licht voor mijn vroegere nacht zou willen geven, dan zou ik mij zeer lang moeten bedenken om met jou te ruilen!
[21] Daarom raad ik je in je eigen belang aan om er in de toekomst niet veel woorden meer aan te wijden; - maar blijf liever geheel mijn lieve, deemoedige broeder! Want zie, in de ogen van Hem die ons nu nadert, zijn wij immers beiden even bloot en naakt; blijf daarom mijn lieve broeder nu en voor eeuwig! Amen.'
[22] Na deze laatste woorden was de hoge Abedam ook reeds bij hen aangekomen, Hij legde Zijn handen op beider schouders en zei: 'Op dit amen spreek ook Ik Mijn machtige amen uit.
[23] Waarlijk Kisehel, jij bent sterk geworden en bent de machtigste van allemaal; daarom moet je ook een leider zijn voor de overigen! Maar jij, Sethlahem, zult blijven profeteren; hoewel, zo waar als je woorden ook waren en hoe goed getroffen ieder beeld ook was, de woorden van Kisehel waren Mij dierbaarder, omdat hij meer dan jij de ware deemoed predikte.
[24] Zie, jou hebben je woorden verheven, Kisehel werd echter door de zijne verlaagd! Wie, denk je nu, was Mij nader?!
[25] Zie, het is goed zo te spreken als je eerder gesproken hebt; maar het is niet goed over jezelf te spreken! Want als iemand ooit iets waars zegt, waar heeft hij dat dan vandaan?
[26] Je moet je daarom niet eens zichtbaar verheugen dat Ik je meer gaf dan je broeders, omdat anders je broeder jou zou kunnen roemen in plaats van Mij, terwijl jij toch slechts een zwak werktuig van Diegene was die je beroepen heeft en alle roem alleen Hem toekomt!
[27] Laat jullie allergrootste roem echter je deemoed zijn en je ware, innerlijke liefde tot Mij; dan zullen jullie leven!
[28] Zie, dat is wat Ik wil! Jouw woord is waar en goed, omdat het vanuit Mij is; zorg, dat je er geheel naar leeft, dan zul je eeuwig leven! Amen.'
«« 10 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.