Horadals geheim en het verhaal uit zijn verleden aan het hof van Lamech in Hanoch

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 107 / 280 »»
[1] Zodra Horadal zich met zijn tien netgezellen aan de buitengewoon goedsmakende kost had verzadigd en ook zijn dorst had gelest met het sap van zoete bessen, bracht hij na deze verzadiging de vereiste dank aan de Heer als de enige Gever van alle goede gaven. Nu kwam ook Adam naar Horadal toe en maakte hem bekend met de wil van de Heer, zoals de Heer die hem tevoren met betrekking tot de veelwijverij had meegedeeld.
[2] Nadat Horadal dat uit Adams mond had vernomen, werd zijn hart hoogst vreugdevol, hij dankte de Heer wederom uit alle macht voor deze versoepeling, stond tenslotte op en verzocht de hoge Abedam om toestemming, ten overstaan van Adam een bekentenis te mogen afleggen.
[3] En de hoge Abedam stond hem dat toe met de volgende woorden: 'Horadal, Ik zeg je, hier is de plaats waar iedereen op zijn eigen wijze kan en mag spreken.
[4] Daarom, als je wilt spreken, spreek openlijk en vrij! Amen.'
[5] Horadal dankte innig voor de toestemming van de hoge Abedam en begon toen de volgende woorden tot Adam te richten:
[6] 'Hoogst eerwaarde oude vader, achtenswaardige eerste mens van de aarde en eerbiedwaardige verwekker van het gehele nu levende mensengeslacht! Schenk een zoon uit het geslacht van je zoon Kaïn een gewillig oor en verneem wat ik je nu zal meedelen!
[7] Want zo waar God, de oneindige, eeuwige, heilige en almachtige Schepper nu onder ons vertoeft, even waar is ook hetgeen ik je nu zal bekendmaken, een allerdiepst geheim in mijn hart; en als dat niet zo was, - vader Adam, je kunt mij geloven: ik zou God en jou niet zo spoedig herkend hebben. Hij, de eeuwige, oneindige liefde en erbarming Zelf, zou het ook zeker nooit toegelaten hebben dat mijn voeten ooit deze heilige grond in de bergen zouden betreden, - als het niet zo was als ik je nu in het kort wil laten weten.
[8] Verneem dan nu uit mijn mond wat zo diep in mij verborgen lag, dat zelfs de jou welbekende listige slang nooit in staat was dit diepste geheim in mij ook maar te vermoeden, laat staan het te doorzien!
[9] Maar nu is het tijdstip gekomen en wil ik het ook openlijk meedelen. Het bestaat hieruit en het luidt aldus:
[10] Zie, vroeger, nog in de tijd van Hanoch, had het de oneindige liefde van de almachtige God behaagd om een man, ja een broer van Hanoch, in de geest te wekken, opdat hij aan het volk de enig ware God bekend zou maken !
[11] Zijn verheven leer bleef ongeschonden bewaard tot aan Lamech.
[12] Ik werd door zijn verheven broers goed in deze leer onderwezen, evenals nog een paar anderen.
[13] Maar toen Lamech met de slang een verbond gesloten had en daarom door de sterke hand van Tatahar zijn beide door God verlichte broeders gedood had, moest ook spoedig de verheven leer van de door God gewekte Farak het veld ruimen!
[14] Omdat ik echter vanaf zijn vroege jeugd steeds een vriend van Lamech was geweest, gebeurde het dan ook dat hij, zodra hij zijn meer dan gruwelijke regering begon, mij tot zijn raadgever maakte; maar zo dat niemand iets van mij mocht weten. Ik was dus slechts zijn meest geheime raadsman.
[15] In het begin probeerde ik Faraks leer in hem te wekken; maar het was geheel tevergeefs op dat punt iets met hem te bereiken.
[16] Want hij had zich zozeer door de slang gevangen laten nemen, dat zelfs de grote woorden van God, die hij vernam nadat hij zijn broers had verslagen, geen indruk op hem maakten.
[17] Maar toen hij mij dat toch in het geheim liet weten, liet ik die gelegenheid niet onbenut en vermaande hem ernstig zich wederom zo snel mogelijk tot God te bekeren, omdat Hij toch nog zo genadig voor hem was.
[18] Maar in plaats van mij aan te horen gaf hij mij zeer verbitterd en ernstig te kennen: `Horadal! Tot nu toe ben je nog mijn vriend; maar ik vermaan je als koning en god nu voor de laatste maal zeer ernstig, dat je in de toekomst nooit meer iets over jouw God zegt.
[19] Als je dit gebod zult verbreken, dan zal met jou hetzelfde gebeuren als met mijn broers, die ook jouw God predikten en niet wilden erkennen dat ik zelf de almachtige god ben!
[20] Ga naar buiten en verloochen tot mijn en jouw rechtvaardiging ten overstaan van het hele volk de oude belachelijke God van Farak en leer het volk mij te kennen als de enig ware, gerechte, bovenal strenge, onverbiddelijke en almachtig sterke god!
[21] Ik zweer jou bij de godheid die ik ben: als je dat niet doet, dan zul je ten aanschouwen van het hele volk in de kleinste stukjes gescheurd worden!
[22] Begrijp dat; ga en voltrek mijn wil!'
[23] Ik ging, verborg de leer van Farak in mijn binnenste en nam de droggestalte van Lamechs afschuwelijke wreedheid aan en leerde het volk de wil van Lamech kennen.
[24] Maar toen Lamech zag dat hij in mij een getrouwe dienaar had, droeg hij ook weldra al het koninklijke gezag aan mij over; maar hij bleef een god voor mij en het volk.
[25] Omdat ook de slang zag wat voor een trouwe dienaar ik voor Lamech was, en niet kon merken wat ik in mijn hart verborgen hield, sloot ook zij een eerbond met mij in de gedaante van een leer bekoorlijke vrouw, en ik zwoer haar vanuit de oppervlakte van mijn hart bij de god Lamech alles te doen wat haar en hem zou behagen.
[26] De slang was daar volkomen tevreden mee en deed mij daarom grote beloften.
[27] Maar toen zij mij verliet zwoer ik diep in mijn hart: `O slang, buitengewoon listige satan, hoe sluw je ook te werk gaat, je zult toch zeer spoedig ondervinden, waartoe Diegene instaat is, olie ik nu verborgen moet houden!
[28] Dat zweer ik je bij mijn enig ware God!'
[29] Daarna bad ik mijn verborgen God om zo genadig te zijn mijn geheim.te voornemen zelfs niet aan de meest eerheven engel prijs te geven; en God verhoorde mijn verzoek en gaf mij steeds in het diepste geheim in wat ik in iedere situatie van mijn koninklijke ambt noest doen.
[30] En zo werd ik dan een wreed rechterlijk werktuig in Gods hand en heb toen alle denkbare wreedheden in schijn uitgevoerd door de vermeende macht van Lamech, - maar niet in waarheid!
[31] Toen Meduhed, die een ware broeder voor me was, een groot volk ontvoerde, was ik het die Lamech de verbitterde raad gaf om de oude God een regelrechte oorlog aan te kondigen en onder aanvoering van de slechte Tatahar alle wouden door vuur te vernietigen, omdat de oude God wellicht toch het volk van Meduhed ontvoerd zou hebben. - Maar waarom deed ik dat?
[32] Ik wist immers uit mijn verborgen diepte, welk lot de slechte Tatahar daar te wachten stond!
[33] Weer was ik het die daarop de weinige teruggekeerden nogmaals uit de mond van Lamech zelf meedeelde nogmaals wraak op de ware oude God te nemen. Want ik wist immers wat de Heer met hen voorhad!
[34] Ik gaf Lamech de raad om het gewone volk het spreken te verbieden op straffe des doods; ook zou niemand het zijn leven lang ooit moeten wagen om de meer dan heilige naam van de god Lamech uit te spreken, men mocht er zelfs niet eens aan denken!
[35] Maar waarom deed ik dat? - Om te voorkomen dat de nog zuivere harten van de onschuldigen niet door de grote misdaden van Lamech ontheiligd zouden worden; want tegen hen die niet mogen en kunnen spreken kan niet gepredikt worden!
[36] Velen liet ik terechtstellen. Maar waarom? Omdat mijn verborgen raadgever mij dat liet weten, altijd zeggend: `Zie, de slang heeft haar bek over hen geopend! Ik heb hen ongevoelig gemaakt; dood daarom hun lichamen, opdat de slang geen argwaan tegen jou koestert!'
[37] Ik lasterde God tienmaal erger dan Lamech zelf en gaf hem de raad Jehova's naam onder het vuil van het minste volk te begraven!
[38] Maar waarom deed ik dat? - Om deze naam te redden; want het was immers beter de allerheiligste naam geheel te begraven onder het vuil van de armoede, het enige wat nog zuiver is in de laagte, dan om hem nog langer aan de schandelijkste lasteringen blootgesteld te zien!
[39] En zo deed ik al die dingen, alleen om die reden.
[40] En toen de tijd aangebroken was nam ik de macht in handen zoals je dat nu hier ziet om al de armen hierheen te brengen als onverbiddelijk machthebber van Lamech, - en tot op dit ogenblik wist buiten God niemand welk oogmerk mij overal heen en dus ook hierheen geleid heeft.
[41] Nu echter heeft het de Heer behaagd dat ik mijn harde masker afleg en zo sta ik nu dan ook trouw vanuit het diepst van mijn hart onthuld voor je, zoals ik diep in mij verborgen altijd was.
[42] Zo heb ik ook voor mijn nog blinde volk jou en God gelasterd; maar nu je weet hoe en waarom ik dat heb gedaan, zul je me ook wel kunnen vergeven, dat ik niets anders heb gedaan dan de geheime wil te vervullen van Degene die hier is!
[43] Wees daarom ook zonder zorgen wat de veelwijverij betreft; want Gods wil zal door ons altijd volkomen in acht genomen worden! Amen.'
«« 107 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.