Het loven met het hart en het loven met de mond. Het raadsel van de voortdurende vernietiging in het rijk van de natuur. De troostrijke oplossing van de eeuwige liefde

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 124 / 280 »»
[1] Toen Seth dat vernomen had, was hij buitengewoon blij en dankte, loofde en prees de hoge Abedam uit alle macht.
[2] Maar Abedam zei tegen hem: 'Seth, lieve broeder van de liefde van Mijn hart, Ik kijk alleen naar je hart, - en dat is meer dan voldoende voor Mij; daar kun je zeker van zijn; wees daar maar blij mee!
[3] Maar die luide loftuitingen kun je wel achterwege laten; want je kunt Me geloven wanneer Ik je zeg: de lof van het hart zegt Mij meer dan die van de mond.
[4] Als het hart bidt, moet de mond zich er niet in mengen; want wat uit het hart komt als uit een zuivere bron, moet door de mond niet vertroebeld worden!
[5] Het loven van de mond klinkt voor de wereld; maar de lof van het hart dringt door tot de oren van Mijn hart.
[6] Daarom kun je je mond die nutteloze arbeid nu gevoeglijk besparen; want Ik hoor immers ieder woord van je hart.
[7] Wie zijn mond nodig heeft, heeft die voor de wereld en voor zijn broeders nodig; voor Mij heeft niemand echter iets anders nodig dan enkel en alleen het hart! Amen.'
[8] Hierna wendde Hij Zich tot Henoch en zei al vragend tegen hem: 'Henoch, weet jij al alles en vind je in jezelf dan niets meer waarover je opheldering van Mij behoeft?
[9] Maar in je hart zie ik je nog op iets onverteerbaars kauwen; wat is het dan - waarom durf je bet Mij ter wille van je broeders niet openlijk te zeggen?
[10] Ik zeg je echter: houd niets in jezelf achter, maar kom ermee voor de dag, geef terug wat nog niet rijp is als spijs voor je geest en Ik zal het op de grote vuurhaard van Mijn vaderliefde volkomen gaar koken, zodat het goed versterkend voedsel wordt voor jou alsook voor iedere andere hongerende geest. Amen.'
[11] Hierop kwam ook Henoch naderbij en zei ontroerd: 'O, uitermate goede, hoogst heilige, liefdevolle Vader! Het is waar, mijn geest zoekt in zichzelf licht over de door U genoemde belemmeringen, daarbij het voortdurend herkauwende monster van de natuur beschouwend; maar het wordt me nergens duidelijk.
[12] Ik zie nu wel in dat alles zijn bestaan enkel en alleen kan leiden door louter hindernissen en beperktheden. Maar ik zie niet in, waarom ter wille van het bestaan nagenoeg alles elkaar dodelijk moet bejegenen.
[13] Waarom die voortdurende wrijvingen, vernietigingen en dat te gronde richten?
[14] Al wordt daardoor ook iets anders voortgebracht, dan moet het toch weer vernietigd worden voor zijn navolgers.
[15] Zie, dat is de blinde vlek in mijn hart en deze is nog volledig zonder licht!
[16] O Vader, verlicht die met Uw genade, liefde en erbarmen; Uw heilige wil geschiede! Amen.'
[17] En de hoge Abedam opende Zijn mond en zei tegen Henoch: 'Ja, het is zoals je zegt, alles gaat voorbij, alles waait met de snelheid van de stormwind voorbij, slechts zelden blijft iets in de volle kracht van zijn bestaan tot het einde behouden; maar al te dikwijls wordt het in de verderfbrengende stroom meegesleurd, gaat het onder, wordt tegen de rotsen verbrijzeld en tenslotte door de grote maalstroom in de bodemloze afgrond der vernietiging verslonden!
[18] Verder zeg je in jezelf: `Er is geen ogenblik dat jezelf niet onophoudelijk verteerd wordt en al het jouwe om je heen, - geen ogenblik waarin je zelf geen vernietiger bent, ja, bet kennelijk moet zijn!
[19] De meest argeloze, onschuldige voetstap tijdens een wandeling kost misschien al meer dan duizend arme wormpjes bet leven!
[20] Hoe vaak reeds heeft mijn hak een moeizaam opgebouwde woning van de nieren doen instorten en daarmee zo'n kleine wereld in een smadelijk graf gestampt!
[21] Hoe vaak reeds zijn de mooiste '. richten, die als een lichtboog aan de hemel prijkten, hangend in het licht van le ton aan een majestueuze boom, door mijn tanden vermalen! Hoeveel heerlijke bloemen zijn reeds door mijn voeten plat getreden, - zij komen terug! Ook andere mieren bouwen weer moeizaam een ander huis, - maar dezelfden nooit, nooit die mijn voetstap een eeuwig graf had bezorgd! Waar, waar zijn die dan naartoe?
[22] Een zachte wind gaat door de bladeren van de boom. Zij bewegen als waren zij opgewekt en vrolijk; maar midden onder deze vreugde vallen er honderden van de twijgen!
[23] Waarheen, waarheen?, vraag ik. Geen antwoord krijg ik meer van de gevallenen; want reeds heeft een vernietigende wervelstorm ze verslonden!'
[24] Je zegt dan verder: `Niet deze grote nood van de dingen, niet de vloed die de rotsen ondergraaft, niet de grote aardbevingen waardoor bergen tot stof worden, beroeren mij, maar mijn eigen hart ondergraaft mij met een alles verterende macht, die overal verborgen is in bet al der dingen en die niets in het bestaan roept dat niet ook op zijn beurt weer zijn omgeving of zichzelf wil vernietigen!'
[25] En bij zulke gedachten duizel jij dan, bang geworden, en wankelen hemel en aarde rondom je en je roept dan vanuit deze angst:
[26] `Ik kan kijken waar ik wil, nergens ontwaar ik nu iets anders dan iets wat zichzelf en alles verslindt en wel een en hetzelfde eeuwig herkauwende monster in de natuur der dingen!'
[27] Het is waar, daarom kan Ik niet zeggen: `Henoch, je doet Mij onrecht aan met je gedachten!' want zo is het voor de ogen en zo is het voor het verstand; maar kijk, voor het hart is het anders !
[28] Wat zijn de dingen? - Zij zijn rustpunten van Mijn grote gedachten! Mijn eigen levende wil is bet, die ze belemmerend in de weg treedt; door deze hindernis treden zij pas in het zichtbare bestaan.
[29] Maar als dan Mijn liefde zich verenigt met Mijn wil, dan luidt bet: `O, stel geen paal en perk aan de grote vlucht van Je totaal vrije gedachten, maar laat ze weer vrij zweven in de grote kringen van Je eeuwige leven in het volkomen bewustzijn van bun levende kracht vanuit Jou!'
[30] Zie, dan laat Ik Mijn gedachten weer vrij zweven, nadat ik de belemmering van Mijn wil temper en je ziet dan de dingen vergaan, echter niet uit het bestaan treden, maar terugkeren in het oorspronkelijk bestaan, in het ware zijn, in het vrije, onverwoestbare bestaan.
[31] Ik laat dan uit vele kleine gedachten weer één grote gedachte ontstaan, een levende, een vrije, die dan op Mijzelf moet lijken, zodat hij weer wordt zoals hij oorspronkelijk in en vanuit Mij was.
[32] Bekommer je daarom verder niet om de uiterlijke vergankelijkheid, maar bedenk: Alles wat uit het bestaan treedt, keert altijd in een meer volkomen bestaan weer terug, opwaarts tot aan de mens en van daaruit weer naar Mijzelf terug.
[33] En zo zal eeuwig niets verloren gaan, ook je geringste gedachten niet!
[34] Begrijp dat allen goed en wees altijd blijmoedig in Mij! Amen.'
«« 124 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.