Het volkomen godsbegrip van de vier twijfelaars. De wijsheid als vrucht van een levend hart

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 164 / 280 »»
[1] Daarop leidde Henoch het viertal zelf naar de heilige Abba en zei daar tegen hen: 'Broeders, zie, deze voor jullie nog volkomen onbekende is het over wie ik jullie zojuist verteld heb dat Hij jullie eerst de hogere wijsheid over Jehova en dan ook over mij mee zal delen! - Luister naar Hem en volg Hem! Amen.'
[2] En dadelijk trad Abba op hen toe en vroeg hen: 'Als het verlies van Jehova door de woorden van Henoch jullie zo in de war heeft gebracht dat jullie hart zelfs vijandig gestemd werd jegens de hogepriester, zeg Me dan welke voorstelling jullie van Jehova hebben!'
[3] En de eerste van de vier nam onmiddellijk het woord en zei tamelijk moedig:
[4] 'Goede man, vriend en broeder, het is wel buitengewoon moeilijk een juist antwoord te vinden op hetgeen je vraagt, - maar het is niet zo moeilijk je onze algemene ideeën over Jehova mee te delen, dat wil zeggen, zoals die bij ons en onder ons algemeen gangbaar zijn; verneem ze dan!
[5] Onder God verstaan wij de oerkracht die de gehele oneindigheid vult en eeuwig boven alles volkomen is, en zich van zichzelf allerwegen uitermate bewust is.
[6] Deze kracht kan zich overal uiten, daar zij in feite de geheel volmaakte, absoluut vrije wil is, die volgens de ideeen werkt die in hemzelf ten grondslag liggen. Die ideeën ontwikkelen zich in deze wil en in zijn eigen, uit voortdurende werkzaamheid ontspringende licht, in eindeloze volheid en grootste helderheid.
[7] Zie, dat is onze algemene voorstelling van God. Wat overigens het substantiële wezen van deze eindeloze, eeuwige oerwilskracht betreft, dat gaat ons begrip dermate te boven, dat we daar onmogelijk een geldige uitspraak over kunnen doen.
[8] Vermoedens kunnen en mogen nooit als leerstellingen worden opgesteld!
[9] Aan de andere kant komt het althans mij en sommige anderen voor, dat deze eindeloze wilskracht zich nagenoeg hetzelfde als onze liefde moet uiten, daar alles wat wij ook maar beschouwen, dit onmiskenbare getuigenis in zich draagt.
[10] Zelfs de steen, de levenloze, zwijgt op dat punt niet, maar spreekt in zekere zin als volgt door zijn wezen: `Omdat mijn delen mij lief zijn, houd ik hen vast aan mijn machtige centrum!'
[11] En als een steen dat al onmiskenbaar laat zien, dan zijn toch alle andere dingen nog sprekender getuigen daarvan - en wij, mensen met een zelfbewustzijn, het allermeest, daar wij allen in wederzijdse liefde werden verwekt!
[12] Volgens dit grootse vermoeden durven wij dan ook te beweren, dat God in Zichzelf de zuiverste en allerheiligste liefde is en Zich vanuit deze liefde kan uiten als Jehova of als de goede, wijze en almachtige Schepper van alle dingen in de mens en ook daarbuiten eveneens als een mens - weliswaar altijd alleen in de meest volkomen zin -, en wel in de mens als de zuiverste liefde tot Zijn goddelijkheid en buiten de mens als een machtig werkende kracht ofwel in een zichtbare, menselijke gedaante, waaraan Hij echter, zoals aan te nemen is, natuurlijk niet gebonden is.
[13] Zie, lieve, goede man, vriend en broeder, dat is in zijn algemeenheid dan ook alles wat wij over het wezen van God weten! Nu is het aan jou om onze mening goed te keuren of te laken!'
[14] En Abba zei daarop tegen het viertal: 'Jouw antwoord was volmaakt; want het is werkelijk zo als je hier hebt meegedeeld!
[15] Maar toch heeft al die wijsheid geen enkel nut voor jullie als zij een werk is van eigen nadenken of van hetgeen jullie onderwezen is!
[16] Wil een dergelijke wijsheid voor jullie werkelijk nut hebben, dan moet zij tot een levend, duidelijk gevoel in het hart worden of - wat natuurlijk het allerbeste is - zij moet uit het bewustzijn van het hart voortkomen.
[17] Is het ene of het andere het geval, dan zal de daardoor gewekte eigen levenskracht als een voortdurende getuige optreden en zal iedereen duidelijk verkondigen dat God de zuiverste en heiligste Liefde Zelf is, waarin geen enkel wezen en wel het allerminst de ware kinderen van deze liefde ooit te gronde zullen gaan!
[18] Voor degene die God niet op deze wijze heeft gevonden, is God zo goed als geen God, omdat Hij geen God van het leven is, maar slechts een God van een speculatie van het menselijk vernuft; die speculatie blijft zo lang overeind totdat zij door een andere verdrongen wordt.
[19] Maar wie God in en vanuit zijn levensgrond heeft gevonden, die heeft Hem wezenlijk gevonden en geen enkele macht zal ooit nog in staat zijn Hem te verdringen!
[20] Zie, zo is het in werkelijkheid! Geef Mij nu jullie mening over Abedam en over de hogepriester Henoch te kennen, opdat Ik jullie ook in dat opzicht kan corrigeren! Amen.'
«« 164 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.