Lamech in zijn vermeende goddelijkheid en almacht door Kisehel beproefd en verdeemoedigd

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)

«« 179 / 280 »»
[1] Pas na dit wonderbaarlijke gebeuren wendde Kisehel zich tot Lamech en vroeg hem: 'Lamech, jij beeldt je niet alleen in een groot koning te zijn, maar je verkeert zelfs in de waan een god te zijn; je hebt reeds vele duizenden laten terechtstellen, en dat altijd op hoogst onmenselijke wijze; zeg ons of je krachtens jouw goddelijkheid ook maar één iemand weer in het leven hebt teruggeroepen?!
[2] Want wij weten heel goed dat je menige daad hebt berouwd.
[3] Graag had je je broers die je gedood hebt, weer in het leven terug geroepen, evenals vele anderen, als het jou mogelijk was geweest in de tijd dat je je nog geen god waande.
[4] Zeg ons daarom waarom je dat nu niet hebt gedaan, nu je heel vast geloofde een almachtige god te zijn!
[5] Wilde je niet of kon je het niet, of vond je dat beneden je goddelijke waardigheid?'
[6] En Lamech antwoordde gewichtig en trots: 'Ik vond dat altijd beneden mijn waardigheid; daarom wilde ik zoiets ook nooit doen!'
[7] En Kisehel vroeg hem weer: 'Beken dan aan mij welke daden je voor een godheid als waardig beschouwt!'
[8] Toen vroeg Lamech aan Kisehel: 'Ben ik verplicht je op iedere vraag een antwoord te geven?'
[9] En Kisehel antwoordde hem: 'Ja, dat moet je wel doen, anders zou een krachtige slag van een roede jou van boven kunnen treffen; antwoord dus maar snel op hetgeen je gevraagd wordt!'
[10] En Lamech zag aan het hoogst ernstige gezicht van Kisehel, dat er met hem niet te spotten viel en beantwoordde daarom ook meteen de laatste vraag als volgt:
[11] 'Daar ik nu wel antwoorden moet, zeg ik je, dat ik eigenlijk alleen het scheppen, en dan weer vernietigen van werelden als enige waardig acht voor een god!
[12] Al het andere is niets dan muggenvangerij en kan als het werk van kleine, dienstbare geesten worden beschouwd!
[13] Zo zijn ook wraak en het gericht een god waardig; erbarmen, liefde, geduld, omzichtigheid en dergelijke kunnen alleen als eigenschappen van gewone schepselen worden beschouwd!'
[14] En Kisehel vroeg weer aan hem: 'Goed, ik zal het voorlopig laten gelden; alleen moet je mij ook nog bewijzen dat je werkelijk een almachtige god bent!
[15] Want het is niet duidelijk of, als je iets niet wilt, je er daarom ook niet toe in staat zou zijn. Voor de almacht is toch zeker niets onmogelijk!
[16] Je zou daarom doden toch weer op kunnen wekken tot leven, als je het maar wilt?!
[17] Daarom zeg ik je dat jij dat juist nu moet doen om onsje goddelijkheid te bewijzen; want aan vernietigen en doden kunnen wij jouw goddelijkheid nog niet zien, want daartoe zijn ook de wilde, verscheurende dieren in het bos in staat.
[18] Zie, daar staan maagden, vrouwen en je knechten! Dood er één van en maak die dan onmiddellijk weer volledig levend, en je kunt ervan verzekerd zijn, dat ook wij je daarom als de enige ware god van hemel en aarde zullen erkennen en allerdeemoedigst zullen aanbidden!
[19] Bedenk je echter niet te lang, maar toon ons meteen waartoe jij als god allemaal in staat bent!'
[20] Nu was Lamech verbijsterd en wist niet wat hij moest doen of op zijn minst wat hij moest zeggen.
[21] En Kisehel zei daarop zeer ernstig tegen hem: 'Luister, Lamech, als je ons niet onmiddellijk een bewijs van je goddelijkheid geeft, zoals ik dat van je gevraagd heb, dan zal ik je met brandende fakkels boven je rug dwingen, dat je met je eigen koninklijke handen de jou welbekende stenen tafel weer uitgraaft - waarop je de naam van Jehova schreef, en deze toen vol drek smeerde, de naam vervloekte en hem toen in een kuil vol vuilnis wierp en dat weer met vuil liet opvullen. Je zult hem weer schoon moeten maken en dan als een strenge boeteling je leven lang datzelfde tafeltje hogelijk moeten vereren en de naam aanbidden!'
[22] Hier sprong Lamech bijna uit elkaar van woede; want hij wist heel goed hoe het er met zijn almacht voorstond, en waartoe hij in staat was.
[23] Vandaar dat hij ook al voorzag wat hij zou moeten doen, en hij bekende uiteindelijk vol grimmigheid dat zijn goddelijkheid alleen maar een koninklijke eretitel was, maar geen werkelijkheid.
[24] En Kisehel antwoordde: 'Als dat zo is, waarom heb je dan de naam van de enig ware God zo ontheiligd? Spreek of je gaat meteen uitvoeren waar ik zojuist over gesproken heb!'
[25] Nu werd Lamech bijna geheel en al door razernij verteerd, en hij zei geen woord.
«« 179 / 280 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.