De woorden van Ohlad en de machtige verschijnselen die het ontsluiten van de ware tempel begeleidden. Ohlad en de tien boden gaan de tempel binnen.

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 3)

«« 163 / 366 »»
[1] Hierop ging Ohlad samen met het tiental naar de poort van de tempel, nam de sleutel, legde deze op zijn borst en zei:
[2] 'Mijn God en mijn Heer! Hier sta ik, een zondige, onmachtige worm voor Uw heiligdom. Ik voel hoe totaal onwaardig ik ben om Uw heiligdom te betreden, maar bouwend op Uw oneindige Vaderliefde en erbarming waag ik het toch om te vervullen wat U, o God, Heer en Vader mij bij monde van Uw gewijde boden hebt bevolen te doen!
[3] Mocht echter, o Heer, o Vader, mijn voet te onwaardig zijn in dit door U zo zeer geheiligde huis binnen te treden, laat mij, arme zondaar, het dan slechts openen en dan voor de geopende poort op mijn aangezicht liggend U uit al mijn krachten liefhebben en aanbidden!
[4] O mijn God, mijn Heer, mijn boven alles heilige Vader, - Uw heilige wil geschiede nu en eeuwig! Amen.'
[5] Na deze goede woorden, die recht uit zijn hart kwamen, kuste Ohlad de sleutel zevenmaal, stak die toen in de poort en opende deze.
[6] Maar toen de poort eenmaal openstond, braken uit alle vanuit Hanoch zichtbare bergen rook en vlammen uit; de aarde beefde aan één stuk door; waar ook maar in die grote stad een afgodsbeeld was opgericht, barstten ook verwoestende vlammen uit de bodem van de aarde los, verteerden het beeld en ontzagen de vereerders van de beelden niet, waar zij zich ook bevonden.
[7] De negenennegentig achtergebleven raadsheren en de schijnkoning vervielen in een hevige doodsangst en wachtten onder voortdurend geweeklaag en angstgehuil op hun vermeende ondergang.
[8] Sommigen die flinker waren, maakten zich de bitterste verwijten dat zij niet de goede raad van de eerste weggetrokken raadsheer hadden opgevolgd.
[9] Al het volk van de stad alsook van de tien voorsteden en het hele uitgestrekte rijk zag niets anders dan de zekere ondergang van de wereld. Er was geen ziel in de laagte die niet beefde voor de verschrikkelijke verwachting van de dingen die nu over de aarde waren gekomen en nog erger zouden worden.
[10] Ter vermeerdering van de angst werd ook de zon door de steeds dichter wordende wolken- en rookmassa's van al die brandende bergen en heuvels zodanig verduisterd, dat de aardbodem geen ander licht had dan het verschrikkelijke van de talrijke ononderbroken bliksems en dat van de nog huiveringwekkender machtige bergbranden.
[11] Hier en daar hieven onderaardse vuurmachten grote stukken van het vlakke land omhoog en vormden nieuwe bergen onder enorm lawaai en gedonder, en dat begon allemaal toen Ohlad de poort van de tempel had geopend.
[12] Maar het vertwijfelde volk, door zeer grote vrees en angst gedreven, begon naar de voorhof te vluchten, en was door die onheilspellende aanblik van wereldverwoestende taferelen nauwelijks meer bang voor de voortdurende bliksems op het dak van de tempel.
[13] Maar pas toen op die wijze duizenden aarzelende mensen van beiderlei geslacht de voorhof vulden, trad Ohlad, die na de opening van de tempel meteen was neergevallen op zijn aangezicht en God in het grootste berouw van zijn hart tot op dit tijdstip had aanbeden, met de tien gezondenen vol eerbied de tempel binnen en viel daar weer op zijn aangezicht voor het altaar waarop zich de naam Jehova bevond midden tussen vurige cherubijnen en erboven de witte wolkenzuil die, zoals bekend, tot aan het plafond reikte, en aanbad het Allerheiligste een uur lang.
«« 163 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.