De zelfkennis van de negenennegentig raadsheren. De eenvoud van Gods woord ergert de verstandshelden. De bekeerde Danel en Ohlad als broeders.

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 3)

«« 177 / 366 »»
[1] Deze woorden veroorzaakten een grote gemoedsverandering bij de negenennegentig; in het bijzonder ervoeren zij allen de gelijkenis van de overeenkomst tussen het oog en het hart, als een elektrische vonk door al hun ledematen, aderen en ingewanden.
[2] Vandaar dan ook dat de woordvoerder zich omdraaide en de volgende woorden tot zijn broeders richtte: 'Luister naar mij, broeders! De woorden van deze machtige bode, die nu eerste minister is van Ohlad, die God Zelf tot koning over ons heeft gezalfd, heeft me mijn verkeerde zienswijze getoond.
[3] Ik weet nu hoe wij er eigenlijk met al ons vernuft en verstand aan toe zijn, en dat is genoeg om in te zien dat wij voor geestelijke en goddelijke inzichten werkelijk nog meer dan stekeblind zijn!
[4] Want wij zijn tegelijkertijd ook stokdoof en bovendien nog vreselijk verwaand en dom! En zo is het ook volkomen terecht dat wij nu zo smadelijk gedwongen worden deze stad te verlaten, waar wij geruime tijd de grote heren hebben gespeeld; en mij geschiedt des te meer gerechtigheid, omdat ik me in jullie midden altijd het meest hardnekkig heb verzet tegen alles wat zuiver geestelijk of goddelijk was.
[5] Wie van ons zal zich niet de geschiedenis herinneren van de beide raadslieden die van de hoogte als dagloners naar ons toe kwamen en al gauw uitvoerders van al onze grote bouwwerken werden. Toen ze ons tenslotte verlieten en naar God, de enige, almachtige Heer van hemel en aarde, gingen, waarschuwden ze ons?!
[6] Maar hun heerlijke woorden waren bij ons allen, en vooral bij mij, aan dovemansoren gericht; wij lieten beide mannen, die voor ons allerbelangrijkst waren, liever bij ons vandaan gaan dan dat wij hun zachtaardige goddelijke woorden aannamen!
[7] Met ons hoofd en ons verstand weerstreefden wij altijd ieder woord dat van God tot ons kwam; daarom verdienen wij nu ook niet beter dan op de dag van de afrekening uit deze stad verdreven te worden!
[8] Maar ik weet voor mezelf wat ik zal doen: als een ontwaakte, berouwvolle boeteling zal ik weggaan! Jullie kunnen doen wat je wilt; moge Gods almachtige wil met mij en met jullie zijn!'
[9] Na deze woorden wendde hij zich weer tot Ohlad en tot het tiental en vroeg hen bewogen om vergeving van zijn halsstarrigheid en dankte hen voor de leer die hem had gewekt, en wilde daarop weggaan.
[10] Maar Ohlad zei tegen hem: 'Danel, ik zeg je: zoals je nu bent, blijf je, want de Heer heeft je aangenomen omdat Hij zo'n genade over je liet komen, en zo zul je ook door mij aangenomen zijn!
[11] Want niet jullie, broeders, wil ik verbannen, maar alleen je halsstarrigheid; verbannen jullie die echter uit jezelf, dan is het niet nodig dat jullie zelf met je zonde op de vlucht slaan, want het is genoeg dat je de zonde hebt laten gaan!
[12] Wanneer de ene broeder de andere broeder verbant, dan verbant hij ook zichzelf van zijn broeder; en dat zij verre van mij!
[13] Blijf dus, en tracht ook de andere broeders te laten blijven, want wij allen zullen nog volop te doen krijgen!'
«« 177 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.