Koning Ohlads broederlijke woorden tot Danel. De eensgezindheid onder de honderd en tien verzamelden.

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 3)

«« 179 / 366 »»
[1] Daarop wendde Ohlad zich weer tot Danel en zei tegen hem:
[2] 'Nu, vriend en broeder, zie, ook Midehal is vast en zeker bekeerd doordat de minister door Gods kracht in hem zijn oren heeft verlengd en daardoor diens innerlijke domheid naar buiten heeft gekeerd; en zo hebben wij volgens de wil van de Heer weer een belangrijk doel bereikt!
[3] Maar nu is het volk er nog; en overal is de duisternis onder het volk groot, - hier in de stad, in de uitgestrekte voorsteden en in de steden Lim, Kim, Sab, Marat, Sincur, Pur, Nias, Firab, Pejel, Kasul, Munia, en Tiral, en ook bij de nog verder weg wonende vazallen!
[4] Nu is het aan ons deze volkeren in de steden, alsook op het land en waar er maar mensen wonen te bekeren. Overal heerst, zoals jullie met mij heel goed weten, afgoderij alsmede letterlijke goddeloosheid!
[5] Voor een groot deel dragen wij daarvan de schuld, en daarom is het nu des te meer onze plicht al deze volkeren weer het licht te brengen, dat wij voor het grootste deel van hen hebben afgenomen.
[6] De Heer Zelf heeft voor ons de weg gebaand door de verschrikkelijke vuurstorm; nu is het echter aan ons de gelegenheid aan te grijpen en deze wijs te benutten tot eer en lof van Degene die ons zo'n grote genade bewees doordat Hij het eeuwige licht van het leven dat in ons geheel was gedoofd, weer opnieuw heeft ontstoken.
[7] Maar opdat we in staat zullen zijn dit licht weer aan alle volkeren terug te brengen, zullen wij de tempels van de Heer bezoeken; daar zullen wij de juiste sterking en de daartoe benodigde volmacht en kracht verkrijgen!
[8] De geest van de Heer zal over ons komen en ons met nieuwe kracht zalven en in ons de ware geest van de liefde wekken en al het levenslicht daaruit; en met dat licht zullen wij dan naar de volkeren gaan en hen met het licht van de levende genade uit God verlichten en hen met een nieuwe geest tot kinderen van de enige heilige Vader zalven, die ons vanaf het eerste begin reeds tot Zijn kinderen heeft uitverkoren!
[9] Bereiden jullie allen je dus op de dag van morgen voor, want wij zullen nog voor zonsopgang de tempels betreden en zullen dan ook meteen een begin maken met de verheven taak van de ware volksregering in naam van de enige God, omdat Hij ons daartoe heeft uitgekozen en gezalfd! Zo geschiede het!'
[10] Nadat Ohlad deze toespraak had beƫindigd ontving hij grote lof, en alle raadsheren samen met de zeer verdeemoedigde schijnkoning begonnen God luid te loven en te prijzen omdat Hij hun zo'n goede en wijze koning had gegeven.
[11] Allen namen de toespraak bereidwillig aan en verheugden zich in hoge mate op het moment dat zij in naam van de Heer zouden beginnen te werken.
[12] En Ohlad samen met zijn tien ministers zegende de negenennegentig, en zij gingen de oude burcht binnen, waar zij zich versterkten en de Heer samen lof brachten.
«« 179 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.