Koning Gurat en zijn zwager Waltar in de tuin van de tempel der liefde. De zeven schoonheidsgodinnen als vrouwen van Waltar.

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 3)

«« 257 / 366 »»
[1] En Gurat ontbood de opperpriestergeneraal en begaf zich onder groot koninklijk geleide van heel zijn hofhouding en alle dienaren met de koninklijk geklede Waltar naar de afgesproken tempel.
[2] En aangezien hij speciaal voor deze gelegenheid door een wenk aan de generaal een voorbode naar de godinnen van de tempel had gestuurd, was bij zijn aankomst dan ook alles reeds in de meest verleidelijke en weelderige orde in de grote, uit hekken bestaande doolhof van de godinnen der vrouwelijke schoonheid.
[3] Honderden en honderden van dergelijke mooiste godinnen zwermden, op de reeds bekende manier begeleid door ondergodinnen, door de gangen van het labyrint; sommigen dansten, anderen stonden in de meest verlokkende houdingen, enkelen zongen en weer anderen vervolgden meer rustig hun weg voorwaarts.
[4] Toen de warmbloedige Waltar deze verleidelijke schouwspelen zag, raakte hij helemaal in de war en wist niet wat hij moest zeggen of wat hij moest begeren.
[5] En toen Gurat dat tot zijn grote genoegen merkte, zei hij tegen Waltar: 'Vriend, zoals het mij voorkomt, zal het je niet al te moeilijk vallen je mooie zuster te vergeten!
[6] Zeg me, - heb je al een van deze godinnen voor jezelf uitgezocht? Wijs me er een aan, en ik zal je haar meteen als vrouw geven, samen met haar ondergodinnen! Of, zijn er meer die je bevallen, laat me dat dan ook weten, en zij zullen van jou zijn! Want hier in mijn rijk mag iedere man meer dan één vrouw hebben, - hoewel ik van mening ben dat je aan één godin samen met haar ondergodinnen vast genoeg zult hebben!'
[7] Hierop keek Waltar heel aandachtig naar de voorbij zwermende godinnen, die hem buitengewoon goed bevielen omdat ieder van hen hem steeds zo gelukzalig mogelijk aankeek, en hij zei na een poosje tegen Gurat:
[8] 'O koning, ik vraag je er niet om één, niet om honderd, maar ik vraag ze allemaal van je! Want ze zijn allemaal te heerlijk dan dat ik er hier slechts één of slechts enkelen van hen zou kunnen kiezen! Geeft ze mij daarom liever allemaal, opdat geen van hen beledigd wordt omdat ze niet gekozen werd!'
[9] Hierop glimlachte de koning en zei tegen Waltar: 'Mijn dierbare vriend, luister nu naar wat ik je zal zeggen; en daarbij zal het voorlopig ook blijven!
[10] Zie, ik zal je om te beginnen slechts zeven vrouwen geven! Met hen zul je een jaar lang in mijn paleis wonen! Mocht je na een jaar vinden dat je er nog meer nodig hebt, dan zul je die krijgen, zoveel je maar wilt!
[11] Mochten de zeven misschien toch voldoende blijken te zijn, dan vind ik het beter als het bij die zeven blijft, want al deze godinnen staan je als vice-koning toch al dagelijks tegen een bepaald, gering offer ter beschikking.'
[12] Toen Waltar dat van Gurat had gehoord, was hij het dadelijk met diens raad eens, nam de zeven geroepenen samen met de ondergodinnen en ging, toen de godinnen gekleed waren, overgelukkig met de vrouwen die nu de zijnen waren en met Gurat weer naar het koninklijke paleis terug.
«« 257 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.