Mahal met zijn kinderen op de volle hoogte. Kisarells emstige vraag aan zijn vader Mahal, hoe hij God van een zonde kan betichten. Mahals verwijten aan God.

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 3)

«« 336 / 366 »»
[1] Toen Mahal zich in zijn toorn tegen God alleen met zijn vier kinderen op de volle hoogte bevond, ging zijn zoon Kisarell naar hem toe en zei:
[2] 'Vader, zeg ons toch, - ons, je kinderen, zeg het, - of hetgeen je tegen Noach hebt gezegd wel je volle ernst was!
[3] Want zie, ik kan niet begrijpen hoe je God van een zonde tegenover jou kunt betichten! Hoe is dat mogelijk, een God - zou een zondaar zijn? Tegenover wie dan en vanwege wat? Tegenover ons, tegenover Zijn andere schepselen, of soms tegenover Zichzelf? Maar hoe moet je je dat dan voorstellen, aangezien God Zelf immers de oerwet in alle dingen is alsook hun oergrond in Zichzelf is?!
[4] O vader, bedenk toch dat God van eeuwigheid almachtig is; maar ten opzichte van Hem zijn wij slechts onmachtige wormen in het stoft Kan Hij ons niet plotseling verdelgen indien wij in strijd met Zijn orde zijn?!'
[5] En Mahal zei tegen zijn zoon: 'Jij spreekt zoals je het begrijpt! Weet je dan niet wat God van plan is?!
[6] Zie, Hij wil en zal binnen hoogstens vijf tot zes jaar de hele aarde onder water zetten door vloedgolven uit wateren van het firmament! En alles zal de dood vinden in deze vloedgolven; alleen Noach zal overblijven met de zijnen en met de door hem in zijn ark opgenomen dieren!
[7] Zeg me, zou het niet beter zijn als God wijze leraren, uitgerust met de een of andere wondermacht, onder de volkeren zou opwekken om het mensengeslacht steeds naar Hem toe te leiden, in plaats van zo vele miljoenen met een klap te doden?!
[8] Wiens schuld is het anders dan van God Zelf als de mensen God vergeten?!
[9] Hij verwaardigt Zich, eens in de duizend jaar Zichzelf aan enkele mensen te openbaren, maar de anderen laat Hij zitten. Maar behagen zij Hem desondanks niet, dan berecht Hij hen allemaal op gelijke wijze, de wetenden zoals de onwetenden, de ingelichten zoals de niet-ingelichten!
[10] Zo zullen binnen zes jaar de blinden zowel als de zienden verdrinken! Maar waarom dan! Omdat zij van God weinig of niets weten, omdat zij nooit het geluk hebben gehad iets van Hem te vernemen! Maar ook wij zullen verdrinken hoewel wij God heel goed kennen, en alleen omdat het God belieft!
[11] Waren wij stenen, dan zou Hij terecht met ons kunnen doen wat Hij wilde; maar Hij heeft ons tot vrije wezens gevormd! En nu wil Hij ons te gronde richten in onze door Hem Zelf gegeven vrijheid, en zie, dat is een zonde van God tegenover ons, - of wijzelf zijn een fout, dus een zonde van Zijn wijsheid en macht! - Begrijp je nu de zonde van God tegenover ons?'
[12] Wat verder, in het vervolg!
«« 336 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.