De wijze woorden van de voornaamste Spreker over de innerlijke taal van de geest en de uiterlijk taal van de mond.

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 3)

«« 46 / 366 »»
[1] Na een tijdje stond een van de critici dan toch op en richtte zich met de volgende woorden tot de Spreker: 'Luister, lieve vriend en broeder! Dat je kennelijk wijzer bent dan wij allen aan deze tafel, dat heb ik, en zeker wij allen, nu uit je woorden opgemaakt. En daarom ben ik er bij voorbaat al van overtuigd dat je de volgende belangrijke vraag voor ons allen zult oplossen; daarom vraag ik je mij te willen aanhoren!'
[2] De voornaamste Spreker zei nu tegen degene die hem iets wilde vragen: 'Luister, de ware wijsheid vanuit de Heer God Zebaoth zou niet moeten vragen en ook niet gevraagd moeten worden! Want aan de waarachtig wijze wordt door het innerlijke levende woord de grond van alle waarheid meegedeeld. En dat er aan de waarachtig wijze vragen worden gesteld is eveneens niet nodig, want de geest in hem geeft hem de behoefte van zijn broeder te kennen.
[3] Maar aangezien je Mij een vraag wilt stellen, moet je Mij eens zeggen hoe het is gesteld met jouw wijsheid, die je Mij daarnet zelf als scherpe criticus hebt aangeprezen?
[4] Zie, als jij een echte wijze bent, dan zou je in het licht van je wijsheid immers spoedig inzien dat Mij, als een wijze, bekend moet zijn wat je dwars zit, zonder jouw natuurmatig gestelde menselijke vraag!
[5] Maar jij wilt aan Mij een vraag stellen. Ben je dus een wijze en houd je Mij inderdaad en diep in je binnenste wel voor een wijze?
[6] Denk je dat de hoge gasten dat niet weten? O, ga maar naar hen toe en zij zullen je datgene zeggen wat Ik je nu heb gezegd!'
[7] Hierop werd de criticus zeer verlegen en wist niet wat hij moest doen, want hij maakte uit de woorden van de voornaamste Spreker heel goed op, dat deze gemerkt moest hebben dat hij voor hem in de vraag die hij wilde stellen een kleine valstrik had willen zetten.
[8] Maar aangezien hij ook spoedig merkte dat deze Spreker zich niet zo gemakkelijk zou laten afschepen, begon hij langzamerhand in zijn hart een heel andere toon aan te slaan.
[9] En omdat de Spreker, dat merkte richtte Hij dadelijk de volgende woorden tot de criticus:
[10] 'Luister, Ik wil je op je vraag die je eerder wilde stellen om Mij te vangen, een juist antwoord geven, omdat je nu in je hart een andere geest hebt laten opstijgen; dit nu is het antwoord:
[11] Jij denkt dat de mens zich zonder woorden voor zijn medemensen niet begrijpelijk zou kunnen uitdrukken en daarom is volgens jou het woord van de mond de voltooiing van het stille gedachtewoord in het hart, omdat de mens zich daardoor pas als mens manifesteert ten opzichte van alle andere schepselen van de aarde; en daarom zou men God de Heer altijd alleen maar met de voltooide woorden, maar niet met de innerlijke, slechts de geest bevredigende gedachten of gevoelswoorden moeten aanbidden en danken en loven en prijzen.
[12] Zie, dat is nu juist de totaal verkeerde weg! Juist doordat de mens een dienaar van de zintuigen en de wereld is geworden en zich naar buiten heeft gekeerd, is hij ook in de uiterlijke taal van de mond terechtgekomen en kan nu zijn broeder niet anders begrijpen dan door het woord van de mond, dat op zichzelf niets anders is dan alleen het aller buitenste van de schors van een boom.
[13] Hij heeft daarmee onmetelijk veel verloren door dit schijnbare voordeel, want als de mens bij zijn innerlijke geestestaal zou zijn gebleven, dan zou hij de taal van de hele schepping verstaan en hij zou de dingen tot in hun grond kunnen begrijpen. Maar zo is hij een stomme toeschouwer geworden en heeft door zijn naar buiten gekeerd zijn al zijn zintuigen in zichzelf bedorven, zodat hij daardoor doof, blind en gevoelloos werd als de bast van de boom en niets van het wezen van de dingen begrijpt; ja hij kent niet eens zichzelf en ook niet het klagende hart van zijn broeder!
[14] Zou jij nu bovendien ook nog het erkennen en het aanbidden van God, die Zelf toch het allerinwendigste leven in de mens is, geheel naar buiten willen richten, zodat je daardoor ook God zou kunnen verliezen en zodoende een heiden worden of zelfs een volslagen godloochenaar?!'
[15] Hierop kregen allen aan de tafel van de Spreker een merkwaardig gevoel evenals degenen die aan de hoofdtafel zaten - uitgezonderd Henoch, Lamech van de hoogte en Hored.
[16] En Lamech uit de laagte begon zich geweldig achter de oren te krabben, en zou graag weer een opmerking hebben gemaakt, maar de Spreker was nog niet klaar; daarom wachtte hij dan ook geduldig op de afloop van deze zaak.
«« 46 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.