Lamechs verkeerde opvatting over het hart boven de tempel en het onderricht door de Heer. Hoe en waar men God moet zoeken.

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 3)

«« 56 / 366 »»
[1] Na deze woorden van de wijze Man dacht Lamech erover na wat hij moest doen om het hart vanuit de hoogte naar beneden op het altaar te krijgen.
[2] Want hij begreep de woorden van de Wijze nog niet en hij dacht werkelijk bij zichzelf dat hij tenslotte op het dak zou moeten klimmen om van daar wellicht met zijn hand bij het hart te komen of zelfs, mocht zijn hand te kort zijn, met een aan een tamelijk lange stok aangebrachte haak, en dan het hart naar beneden te trekken zoals een appel van de boom.
[3] En daar de Wijze die gedachten in Lamech wel opmerkte zei Hij tegen hem: 'Maar luister, Lamech, je was zo diep onder de indruk van Mijn wijsheid, en in Mijn mond heb je zelfs Gods tong gelegd, en dat niet bepaald ten onrechte, zeg Mij nu hoe het toch komt dat je de wijsheid van Mijn woorden zo verkeerd hebt kunnen opvatten!
[4] Want voorwaar, dommer en materialistischer zou het geestelijke nauwelijks opgevat kunnen worden!
[5] Denk je dat het stralende hart boven de tempel soms werkelijk je lichamelijke hart is?
[6] O zie, jouw lichamelijke hart van vlees kunnen wij op het altaar helemaal niet gebruiken, en je hebt het voor je natuurlijke leven volstrekt nodig; alleen het hart van je geest, dat de liefde tot God in jou is, hebben wij hier op het altaar nodig!
[7] Dat hart laat zich echter met een hand van vlees noch met een haak aan een stok naar beneden trekken, maar alleen met de kracht welke de liefde eigen is.
[8] Het stralende hart boven de tempel is trouwens slechts een verschijnsel dat alleen maar voor het gezichtsvermogen van de geest zichtbaar is en betekent niets anders dan dat je een eindeloos verre God bemint en Hem voorbij alle sterren zoekt; maar de God die altijd bij je is kun je niet herkennen en liefhebben!
[9] Jouw hart straalt weliswaar van de zuivere, hevig ontvlamde liefde tot God; maar je kunt van zo'n liefde weinig of geen ander nut hebben dan hoogstens dat je in het gebroken licht daarvan in de eventuele nacht iets beter ziet dan anders in de volslagen duisternis. Dat is dan echter ook alles wat je eraan hebt.
[10] Alleen het leven dat eeuwig zal voortduren is immers de hoofdzaak, echter niet alleen maar het licht van het tijdelijke leven, dat tegelijk met dat leven vergaat.
[11] Daarom moet het hart van de geest, ofwel jouw liefde tot God, je het meest nabij zijn, dat wil zeggen, zij moet in jou zijn. Je moet God in jezelf zoeken, vinden en dan boven alles liefhebben, dan zul je het eeuwige leven hebben; want zie, alleen God is immers het leven en alleen Hij heeft dat dus en geeft juist dat leven!
[12] Als dat nu een eeuwige waarheid is, moet jij me eens vertellen wat voor nut een eindeloos verre God, of een eindeloos ver verwijderd leven voor jou kan hebben!
[13] Je moet het eeuwige leven, hetgeen Gods eeuwige liefde is, immers in jezelf hebben als je wilt leven, maar niet voorbij alle sterren!
[14] Daarbij moet nog goed gezegd worden dat een oneindige God geen enkel nut voor je kan hebben omdat jij als eindig wezen beslist eeuwig nooit in staat bent het eigenlijke oneindige wezen, God, te vatten.
[15] En daarom heeft God het menselijke hart gemaakt tot woonplaats voor Zichzelf, opdat niemand buiten of zonder God hoeft te leven.
[16] Zie, de zon van de wereld is zo ver weg geplaatst dat een mens van de aarde haar nooit zal bereiken en zij is zo groot gemaakt dat zij ten opzichte van deze aarde die jij bewoont nauwelijks als een vuistgrote speelbal voor haar kinderen beschouwd zou kunnen worden, van haar gezichtspunt uit gezien!
[17] Maar zeg Me eens, wat zou deze grote zon je baten, al kon je ze ook met je hand aanraken, maar je oog en je lichaam niet zodanig geschapen en ingericht zouden zijn dat je de hele zon op verkleinde schaal volledig in jezelf zou kunnen opnemen?! - Zie, dan zou je warmte noch licht van haar hebben!
[18] Maar daar je oog door God zo is gebouwd dat je de hele zon kunt overzien en zodoende haar hele levende beeld in je kunt opnemen, kun je ook profiteren van haar warmte en haar licht; maar de verre, grote zon verwarmt je niet, maar alleen die, die je in je draagt!
[19] Des te meer is dat het geval met God die je in Zijn oneindigheid onmogelijk ooit kunt vatten; ja, zo is Hij voor jou zo goed als helemaal niet voorhanden.
[20] Maar deze oneindige God heeft in jouw geestelijke hart Zijn volkomen evenbeeld gelegd; dat is je leven en dat is in je.
[21] Jouw machtige liefde tot God is dat evenbeeld van God in jou, dat je levend maakt. Blijf daarom in jezelf en verhef dit heiligdom niet tot buiten jezelf, maar bevestig het in jezelf, dan zul je God steeds werkzaam met zekerheid het dichtst bij je hebben en is het niet nodig dat je vraagt: `Achter welke ster woont God?', maar je zult je eigen heilige ster in je ontwaren, waarachter jouw God woont en - voor jou weliswaar nog onbewust - je voordurend leven geeft.
[22] Wek daarom dan de liefde in jezelf tot een nabije God, en je hart zal zich zonder stok op het altaar bevinden, en je zult de nabije God ontwaren en de lof van de gerechte deemoed! Amen.'
«« 56 / 366 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.