De gezegende visvangst.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 180 / 244 »»
[1] Na deze woorden haastten alle leerlingen zich en hielpen Marcus en zijn kinderen zo veel ze konden. De twee zonen waren wel jonge en krachtige mannen, maar de vier oudere dochters waren met z'n allen nog niet zo sterk als één van de twee zonen.
[2] Toen met krachtige hulp van de leerlingen de vissen allemaal binnen gebracht waren, kwam Marcus naar Mij toe, terwijl Ik op een prettige en gemakkelijke zodenbank zat. Hij zei nog helemaal nat van het zweet: "Heer en Meester! U kunt nu zeggen wat U wilt, maar ik houd toch vol dat U van deze nooit eerder meegemaakte heerlijke en rijke visvangst van vandaag net zo goed de oorzaak bent, als van mijn vijftig zakken, die gisteravond met de heerlijkste wijn gevuld werden. Daarom ben ik meteen zo vlug mogelijk hierheen gekomen om U vóór alles innig te danken. Dus dank ik U, o Heer en Meester, met een ontroerd en van dank vervuld hart voor al de reusachtige en wonderbaarlijke weldaden die U mij en de mijnen in zo'n overvloedige mate ten deel heeft laten vallen!
[3] Ik had vanmorgen het treknet uitgezet, dat een lengte van honderdvijftig el heeft en een gemeten diepte van zeven el, en zie daar, alle delen van het net zaten vol met de heerlijkste en kostelijkste vissen! En nu zijn mijn tien tamelijk grote vishouders boordevol vissen, die wij vandaag met de eerste en enige trek aan land hebben gebracht! Als U dat wilt, laat ik er meteen een aantal klaarmaken voor het morgenmaal, mijn vrouw is daar volleerd in!"
[4] IK zeg: "Doe dat, want Ik heb er trek in! Daarna kun je ook een aantal gevulde vaten door je kinderen naar de stad Caesarea Philippi laten brengen, zij zullen een goede opbrengst geven!"
[5] Marcus boog diep, liep vlug de keuken in naar zijn vrouwen gaf opdracht voor het morgenmaal, waaraan zijn vrouwen de zes dochters meteen heel ijverig begonnen. De twee zonen vulden twee vaten vol met de mooiste vissen en reden daarmee naar de stad, die nauwelijks een uur van daar gelegen was, want zij hadden hun ochtendbrood al met wat wijn genuttigd.
[6] Toen zij hun voertuig, een kar bespannen met twee ezels, op de marktplaats neergezet hadden, waren er meteen al een aantal kopers ter plaatse, die binnen enkele ogenblikken al de vissen van hen kochten. Tegen een goede prijs, want zulke uitgelezen vissen kostten toen al ruim een groschen per stuk. Omdat de beiden ongeveer tweehonderd stuks meegenomen hadden, ontvingen zij ook ongeveer tweehonderd groschen, wat voor die tijd meer was dan nu tweehonderd daalders. Na een paar uur kwamen de twee, rijk met geld beladen, weer naar huis met de lege vaten en de wagen. Zij overhandigden vader Marcus het geld, die daar erg blij mee was en de beide zonen uitbundig prees.
[7] De zonen vroegen de vader daarop of ze nogmaals naar de stad zouden rijden, omdat veel kooplustigen niets hadden gekregen. De vader gaf hen toestemming en zij vulden de vaten nogmaals en reden daarmee naar de stad en verkochten de tweede vracht beter en vlugger dan de eerste.
[8] Marcus wist zich geen raad van dankbaarheid, want in één klap was hij nu uit de jarenlange zorg geholpen.
[9] Terwijl de beide zonen de eerste vracht naar de stad brachten, hadden wij een stuk of twintig zeer goed toebereide vissen als morgenmaal gegeten, met daarbij brood en wijn. Ondertussen hadden wij over veel gesproken, waarbij het voornaamste onderwerp steeds de dienaren van de tempel bleven. De oudste dochter van Marcus, een meisje van negentien jaar, liet ons een oude pot zien, die voor de helft gevuld was met tempelmest. Zij vroeg of deze mest wel, zoals de opdringerige verkoper gezegd had, de velden en tuinen op de beschreven ongelofelijke wijze vruchtbaar maakte.
[10] Toen rees er een gelach op uit de leerlingen, die dit tempelbedrog wel kenden, en THOMAS zei: "O dat schandalige gedoe! Dat doen die dienaren Gods al wel vijftig jaar. Er waren wel waardige hogepriesters die daar tegen protesteerden, maar dat hielp weinig, want deze mest brengt de tempel nu jaarlijks minstens tweeduizend lieve groschen op. Maar de mensen zijn dom genoeg en geloven tenslotte zelfs, dat door dat vuil hun velden, akkers en tuinen gezegend worden!"
[11] Daarop zei de oudste DOCHTER: "O beste vriend, dat is niet zo! De meeste mensen geloven nauwelijks meer dan ik aan dit bedrog, maar wat kan men daaraan doen? Als men deze mest niet van de verkopers koopt, kan men al gauw daarna de hele hel over zich heen krijgen. Daarbij zijn de verkopers van deze drek zo grof en ruw, dat men uiteindelijk veelliever wat drek van hen koopt om ze zo toch maar kwijt te raken. Als je dan de mest in hun bijzijn in het water uitschud, maken zij zich daarover helemaal niet druk en gaan verder, want zij weten dat men na een jaar toch weer de tempelmest van hen moet kopen."
[12] PETRUS zegt: " Ja, ja, oplichterij, alle soorten leugen en bedrog zijn de deugden van de tempeldienaars, die zich dienaren van God noemen! Ze tonen wel menselijke gezichten, maar hun innerlijk is uit de hel! O Heer, waarom U zoiets toelaat en duldt, weet U alleen maar en verder niemand in de hele wereld!"
[13] Maar IK zeg tegen allen: "Laat dat nu maar rusten, het is bijna middag! De dag is mooi en juist niet te warm, laten we daarom wat in de vrije omgeving rondzien of er ergens een plaatsje te vinden is, vanwaar men een goed vergezicht heeft. Zo'n plaatsje willen we dan voor ons inrichten om daar de dagen, die we hier blijven, met besprekingen van allerlei aard door te brengen. "
[14] Daarop zegt MARCUS: "Heer, een plaatsje zoals U dat wenst bevindt zich een paar honderd passen boven mijn hut, ongeveer boven de grot waar mijn hut tegenaan leunt. Het behoort nog bij mijn spaarzame bezittingen. Op de top van de heuvel staat een oude schaduwrijke kastanjeboom, waaromheen ik een ruime grasbank heb aangelegd. Vanaf deze bank geniet men het mooiste uitzicht over de gehele wijde omgeving. Men kijkt uit over heel Caesarea Philippi en over de zee zover het oog reikt. Op heel heldere dagen ziet men gemakkelijk tot aan Genezareth en nog verder naar Kis, en er zijn er zelfs die zeggen Sibarah gezien te hebben, maar daar zijn mijn ogen te zwak voor en ik kan die plaats niet onderscheiden, - maar omhoog naar Gadarena en nog een heleboel andere plaatsen kan ik goed zien."
[15] IK zeg: "Nu dan, laten we die plek kiezen en onze tijd daar zo nuttig mogelijk doorbrengen. Breng ons maar naar boven!"
[16] Marcus, de man van de hut, leidde ons op een weliswaar zeer smal maar toch niet ongemakkelijk pad naar het plekje dat echt niets te wensen over liet. Men had uitzicht over Caesarea Philippi en ook keek men uit over de hele Galilese zee en veel plaatsen.
«« 180 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.