Ontmoeting van Cyrenius en Julius.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 190 / 244 »»
[1] De zonen van Marcus hadden amper het net te drogen gehangen aan de voor dat doel op de oever verstevigde staken, of het grote Romeinse schip was al zo dicht bij de oever, dat men met de bemanning kon spreken. Zij verzochten de zonen van Marcus dringend om met een paar bootjes naar het grote schip te komen en de reizigers aan de oever te brengen, omdat het schip zelf door zijn grote diepgang niet helemaal aan de oever kon komen. De zonen deden dat meteen, en Mijn leerlingen verbaasden zich niet weinig toen zij tussen de vele Romeinse soldaten en andere burgers ook hoofdman Julius en vervolgens zelfs Ebahl met Jarah ontwaarden.
[2] Maar op het schip waren ook vijf gevangen genomen gevaarlijke straatrovers, die op de bergpassen tussen Judéa en Samaria hun misdadige praktijken uitgeoefend en al heel wat moorden gepleegd hadden. Zij waren als rabbi's gekleed en zagen er zo gezien heel vriendelijk uit. Toch woonde in ieder van hun harten een heel legioen vreselijke duivels, die deze vijf rovers dwongen op onbarmhartige wijze de reizigers uit te roven en ze dan, om niet door hen verraden te worden, zonder enig medelijden te doden. Zulke rovers werd echter heimelijk door de Farizeeën de hand boven het hoofd gehouden, omdat daardoor bijeenkomsten tussen de ketterse Samaritanen en de Joden op heel veel plaatsen vrijwel onmogelijk gemaakt werden. De Romeinen wisten dat echter ook en waren daarom des te vijandiger tegen zulke rovers. En zulke misdadigers verging het dan ook altijd erg slecht; want op hen werden steeds de pijnlijkste doodstraffen toegepast.
[3] Behalve de vijf genoemde erge rovers, waren er echter ook nog een aantal politieke misdadigers, die heimelijk, ook uitgaande van de tempel, overal propaganda tegen de Romeinen maakten. Het gehele transport was bestemd voor Sidon.
[4] Ik hield Mij wat op de achtergrond opdat Ebahl, Jarah en Julius Mij niet meteen zouden ontdekken, en droeg de bewoners van het huis en Cyrenius op, Mijn aanwezigheid niet meteen te verraden, want op het schip waren verscheidene Farizeeën, die in het geheim door Jeruzalem achter Mij aan gestuurd waren, hoewel zij officieel een heel andere reden opgaven.
[5] Cyrenius ontving Julius heel vriendelijk. Daar was hoofdman Julius heel aangenaam door verrast, want ten eerste had hij het hoogste Aziatische staatshoofd hier niet verwacht, en in de tweede plaats gedroeg Cyrenius zich tegenover zijn ondergeschikten meestal zeer formeel, hoewel volkomen rechtvaardig.
[6] Cyrenius onderhield zich met Julius meteen over de misdadigers, en vroeg of Julius al een oordeel over hen geveld had. Want een eenmaal geveld oordeel was bij de Romeinen meestal onherroepelijk; alleen de keizer kon zo'n oordeel nog herroepen. Maar Julius had nog geen oordeel geveld en wilde dat pas in Sidon door opperstadhouder Cyrenius zelf laten doen. Daarom vroeg hij Cyrenius, nadat hij meegedeeld had welke misdaden de vijf roofmoordenaars en de politieke boosdoeners begaan hadden, om de misdadigers meteen volgens de wet te oordelen.
[7] CYRENIUS antwoordt Julius: "Je hebt heel goed en wijs gehandeld door deze booswichten nog niet te veroordelen! Ik zal ze echter ook niet meteen oordelen; want hier in de buurt bevindt zich iemand die nog hoger is en meer bevoegdheid heeft, en die zullen wij hier in deze zaak laten oordelen. Laat de misdadigers daarom goed bewaken tot deze machtige en wijze komt!"
[8] JULIUS zegt: "Hoogste gebieder over Azië! Bevindt de keizer zich dan soms ook op Aziatische bodem?"
[9] CYRENIUS zegt: "Nee, beste Julius, maar Een, die echt over alle wereldrijken gebiedt, en dus ook over de gekroonde zoon van Augustus, mijn broeder! Zeus is, met al Zijn goddelijke macht, uit de hemel onder ons sterfelijken gekomen; Zijn woorden zijn daden en Zijn wil is een uitgevoerde daad!"
[10] Cyrenius sprak echter op deze Romeinse manier over Mij met Julius, omdat hij Mij niet wilde verraden en niet wist dat Julius Mij ook reeds kende.
[11] En JULIUS zei om diezelfde reden: "Hoogste gebieder, wij leven nu in een tijd van buitengewone wonderen, en de goden lijken wel een groot welgevallen aan de sterfelijken te hebben. Ook ik kreeg namelijk een paar dagen geleden op zeer vreemde wijze kennis aan een mens, die, op een paar duizend bliksems in zijn hand na, sprekend op Zeus leek! Een jaar zou veel te kort zijn om alles te vertellen wat deze onloochenbare Zeus bij mij in Genezareth en vooral in het huis van de rechtschapen waard Ebahl heeft gedaan!"
[12] Cyrenius zette grote ogen op van verbazing en was enigszins verlegen met wat hij nu tegen Julius moest zeggen, of wat hij hem verder zou vragen. Want uit dit verhaal maakte hij ogenblikkelijk op, dat hij over Mij sprak, maar hij wilde Julius niet van zijn geloof afbrengen. Maar datzelfde gold voor Julius; want ook hij dacht datzelfde toen Cyrenius hem vertelde over de almachtige Zeus.
[13] Geen van de twee hield de ander voor een afvallige Romein en daarom bleven zij elkaar net zo lang voor de gek houden tot Ik Zelf tenslotte te voorschijn kwam en daarmee de wederzijdse twijfel wegnam, - waar Ik echter ruim een uur mee wachtte.
«« 190 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.