Verschillende gaven, en zelfkennis.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 196 / 244 »»
[1] IK zeg tegen Josoë: "Maar Mijn beste Josoë, hoe weet jij dan dat de liefde van Mijn Jarah zo wijs is en kennis over zaken heeft, die buiten Mij niemand bekend zijn!"
[2] JOSOË zegt: "Heer, hoe kan ik dat nu niet weten en waarom vraagt U mij dat? U bent het toch, die dat, wat ik moet weten en spreken, in mijn hart en daaruit op mijn tong gelegd heeft!"
[3] IK zeg: "Heel goed, Mijn beste Josoë; omdat je dat weet, geef ons dan ook eens een goede verklaring, waarom Ik je dat gevraagd heb terwijl Ik toch al de gedachten van je hart, zelfs de allergeheimste, reeds lang voor je ze gedacht hebt, ken en moet kennen!"
[4] JOSOË is nu even stil en zoekt een juist antwoord, maar hij vindt er geen. Na een poosje zegt hij wat kleintjes: "Heer, daarop weet ik, door de nog te grote beperktheid van mijn inzicht, echt geen zinnig antwoord. Het kan alleen maar zijn dat U mij slechts voor de schijn die vraag gesteld heeft, zoals een leraar zijn leerling iets vraagt, wat hij als leraar lang eerder wist dan zijn leerling. Maar dan is er toch een oneindig groot verschil tussen U en een leraar die zijn leerling test! Die weet namelijk wel wat hij zelf weet, maar zonder test weet hij niet of zijn leerling het ook weet. U weet echter maar al te goed en duidelijk niet alleen alles wat ik vooreerst weet, maar U kent ook de geheimste gedachten van alle mensen en engelen -en toch stelt U mij die vraag!? Kijk, dat maakt het voor mij tot een onontwarbare Gordiaanse knoop! Omdat ik echter nog lang geen Alexander ben, kan ik hem niet ontwarren!"
[5] IK zeg: "Vertel Mij eens, waarom vraagt de zo nu en dan uit Sichar naar je toekomende jongeman, ook dingen aan je alsof hij daar niets van af zou weten, terwijl hij het toch maar al te goed weet!? Ja, hij laat zich zelfs door jou onderwijzen alsof hij jouw leerling was!"
[6] JOSOË zegt: "Heer, de klacht die ik steeds over hem heb is nu juist, dat hij ondanks zijn ongelooflijke kennis steeds van mij wil leren. En als ik hém wat vraag, dan zegt hij steeds: 'Ja kijk eens, dat wilde ik net aan jou vragen!' Nu vraag ik U en dat heb ik vanmorgen al gevraagd, wat dat voor een manier van lesgeven is. Eerder heeft de vader van Jarah wel een heel goede uitleg van dit soort onderwijs gegeven, die ik ook wel zou kunnen gebruiken bij de door U gestelde vraag, maar ik ben het met zijn uitleg toch niet geheel eens, en kan er daarom niet volledig achterstaan om dat bij het verklarende antwoord op Uw Gordiaans gevormde vraag te gebruiken.
[7] Bij leerlingen die in allerlei wetenschappen goed thuis zijn, is deze mallier van lesgeven wel de beste ter wereld, omdat daardoor de toch nog beperkte leerling bijzonder actief geleid wordt om zelf te denken te voelen en te vinden. Maar als men zo'n manier van lesgeven bij een leerling toepast, die nog niets weet van alle elementaire wetenschappelijke beginselen, dan zou ik toch wel eens willen zien, wanneer en hoe de leerling zich bij zo'n mannier van lesgeven, het alfabet en uiteindelijk het lezen van het geschreven woord, zonder een wonder, op een natuurlijke manier eigen kan maken!
[8] Daarvoor is de overigens goede uitleg van Ebahl niet geschikt en dus kan ik die hier ook niet gebruiken. Daarom zeg Ik U, o Heer, ook zonder omwegen, dat ik U op Uw Gordiaanse vraag geen antwoord kan geven. U zult ons allen de genade moeten bewijzen om Uw vraag Zelf te beantwoorden!"
[9] IK zeg: "Wat zou je er van zeggen als onze lieve Jarah ons die vraag zou uitleggen?"
[10] JOSOË zegt wat beteuterd: "Dat mag ze zeker, als ze het kan! Natuurlijk, als U, o Heer, haar het antwoord in het hart zult geven, dan zal ze gemakkelijk antwoord kunnen geven!"
[11] IK zeg: "Dat zal Ik dit keer nu juist niet doen, en ze zal zelf het antwoord moeten bedenken!"
[12] JOSOË zegt: "Nou, dan zou het haar wel eens niet veel beter kunnen vergaan dan mij!"
[13] IK zeg met een heel vriendelijk gezicht: "Nu, we zullen zien! Zeg ons dus, lieve Jarah, waarom Ik de brave Josoë iets gevraagd heb, wat Ik zeker allang eerder wist!"
[14] JARAH zegt, een beetje verlegen: "Heer, als ik wat zeggen mag en in zekere zin moet, schijnt U aan de lieve Josoë deze Gordiaanse vraag, zoals hij die genoemd heeft, alleen maar gegeven te hebben om zijn fel oplaaiende ziel wat te deemoedigen. Want hij dacht daarnet, dat hij met mij niet hoefde te praten omdat hij alles zou weten wat ik weet, en wij beiden elkaar daarom niets te zeggen zouden hebben. Zo'n gesprek zou gelijk staan met het leeggieten van een volle beker in een andere volle beker. Maar de lieve Josoë vergat daarbij, dat U zelfs bij de engelen de gaven van de geest verschillend verdeeld heeft, en dat daardoor zelfs een volmaakte geest nog heel veel kan leren van een andere volmaakte geest!
[15] Ik geloof echter: Als U, o Heer, op die wijze vraagt, dan vraagt U alleen maar, omdat U iemand die wat teveel opvliegt, brengen wilt tot een deemoedigende zelfkennis! En voor zover ik met mijn beperkte kennis in mijn hart kan zien, heeft U aan de lieve Josoë daarom zo'n Gordiaanse vraag gegeven.
[16] Wel heeft hij eerder, met zichzelf wat in tegenspraak, tegen Marcus de opmerking geplaatst, dat ik door Uw genade, ervaringen opgedaan heb die tot op heden geen mens op de gehele grote aarde opgedaan heeft; maar toch houdt hij zichzelf voor een beker die net zo vol zou zijn! Als hij mij echter zulke buitengewone ervaringen toeschrijft, dan begrijp ik echt niet waarom hij met mij geen gesprek wilde aangaan. Ik van mijn kant ben van mening, dat ik ondanks mijn zeker ongelooflijke ervaringen, toch iets van hem kan leren, en ik houd mijn beker zeker niet voor zó vol dat er daarin uit zijn volle beker niets meer bij zou kunnen.
[17] En, zoals ik nu gemerkt heb (nu lachte Jarah wat fijntjes), schijnt zijn beker ook niet zo enorm vol te zijn, dat er van mijn wijn in zijn overvol geachte beker geen druppel meer bij zou kunnen!
[18] Daarmee wil ik overigens ook niet in het minst een hatelijke opmerking over Josoë's wat te hoog opspattende zelfverzekerdheid gemaakt hebben, maar omdat het mij gevraagd werd, sprak ik zoals ik in mijn hart dacht. Ik geloof daarmee geen al te grote zonde begaan te hebben! Maar mocht dat wel het geval zijn, dan zal ik dat naar vermogen weer goedmaken!"
[19] IK zeg: "Nee, nee, helemaal niet! Je oprechte hart is een open boek voor Mij, en je hebt Mijn beste Josoë zelfs een grote dienst bewezen. Hij was op de door jou zo kinderlijk wijs genoemde punten ook werkelijk wat zwak, en deze zwakheid zou hem in de toekomst op wat kleine dwaalwegen hebben kunnen brengen. Maar nu is hij ook in deze sfeer genezen, en zal nu wel graag een opvrolijkend gesprek met je willen beginnen, want hij weet zich goed uit te drukken."
«« 196 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.