Het gesprek tussen Jarah en Josoë.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 200 / 244 »»
[1] Zodra JOSOË bij haar is, steekt hij haar de hand toe en zegt: "Wees niet boos op mij, lieve Jarah! Weet je, ik kon toch onmogelijk weten dat jij als kind van nauwelijks vijftien jaar een grotere wijsheid bezit dan alle wijzen, die vóór ons op aarde hebben geleefd. Maar daarbij vraag ik je nu toch ook, om mij heel veel van je verborgen wijsheid te willen onthullen!"
[2] JARAH zegt: "En jij van de jouwe, want jij weet ook veel wat mij nog onbekend zou kunnen zijn!"
[3] JOSOË zegt: "Dat zal heel magertjes zijn, want mijn wijsheidsvat schijnt ten eerste erg klein te zijn, en ten tweede ook nog, net als een zeef, vol met gaten te zitten! Kortom, veel zal er bij mij niet uitkomen, omdat er nu eenmaal niet veel in zit; begin jij dus maar! Ook ben ik echt zo verlegen dat ik werkelijk geen geschikt onderwerp zou weten om daar nu een gesprek over te beginnen. Voor het aangezicht van de hoogste goddelijke wijsheid kan de mens moeilijk wat zeggen, -maar in plaats daarvan des te makkelijker luisteren en zwijgen. Maar jij, lieftallige Jarah, hebt een goede brug naar de goddelijke wijsheid; jij kunt ervan gaan halen, wanneer en wat je maar wilt! Begin jij dus maar en ik zal, zoals gezegd, naar je luisteren!"
[4] JARAH zegt: "Maar kijk nu eens, edele Josoë, dat gaat toch echt niet! Een meisje mag toch niet het woord voeren!? Je kunt me wel vragen stellen, en dan zal ik antwoord geven; en als ik jou wat vraag, dan kun je mij ook antwoord geven!"
[5] JOSOË zegt: "Ja, ja, vragen zou niet zo moeilijk zijn, als men maar meteen iets wist! Als ongeschoold kind, zat je hart natuurlijk vol met allerlei vragen; maar als men zelf bijna alle vragen meerdere malen innerlijk heeft beantwoord, is een nieuwe vraag veel moeilijker te bedenken, dan een antwoord op wat voor vraag dan ook. Daarom zou ik je wel willen vragen of jij mij een vraag wilt stellen; want jij bent in vele zaken ingewijd en kunt mij dus ook veel vragen."
[6] JARAH zegt: "Nou, in de naam van mijn Heer dan, omdat jij het kennelijk niet anders wilt, zal ik je meteen maar een vraag stellen. Zeg mij dan maar waarom God de Heer, die de hoogste liefde en wijsheid is, het vooral in deze tijd toelaat, dat met name de zogenaamde dienaars van God en de bevoorrechte brengers van het woord van God, juist de meest gewetenloze, slechtste, arrogantste en heerszuchtigste mensen zijn, die zonder enig geweten, meestal heimelijk, de schandelijkste daden ongestraft uitvoeren. Waarom hebben ze geen vrees voor God, Wiens macht en heerlijkheid zij toch voor alle mensen tijdens de prachtigste ceremoniële praal met overluide stem verkondigen? -Kijk, dat is een heel belangrijke vraag voor onze tegenwoordige tijd!"
[7] JOSOË zegt: " Ja, belangrijk is deze vraag zeker; maar ik weet daar echt geen antwoord op, en je zult dat dus zelf moeten beantwoorden!"
[8] CYRENIUS zegt: "Maar Josoë, geliefde zoon, je zult toch wel iets weten te zeggen!? Waarlijk, dat voortdurende verontschuldigen van jou wordt me nu een beetje eentonig! Ik weet nu wel uit ondervinding, dat de lieflijke Jarah je ver vooruit is in wijsheid; maar naar mijn weten ben je toch ook niet zo leeg, dat je op zo'n vraag helemaal geen antwoord zou kunnen vinden. Zeg in ieder geval toch iets! Heb je het fout, -nou, dan zijn er toch wijzen genoeg rondom de tafel, die je op de goede weg kunnen helpen!"
[9] JOSOË zegt: "Dierbare verheven vader en gebieder! Bevelen is gemakkelijk, maar gehoorzamen bevat eindeloos veel bitterheid, - vooral als men, zoals ik nu, zelfs niet in de verste verte in staat is, gehoorzaamheid te kunnen bewijzen!
[10] Denk eens de grootste goedheid, liefde en onbegrensde wijsheid van God aan de ene kant, en aan de andere kant al die gruweldaden, die ongestraft, merendeels door de zogenaamde dienaren Gods, ieder uur van de dag en de nacht aan de arme mensheid begaan worden! Houd deze tegengestelde omstandigheden eens goed dicht voor de ogen van uw ziel, dan zult u zeker net als ik maar al te duidelijk merken, dat het veel moeilijker is op zo'n vraag een degelijk antwoord te geven, dan vast te stellen wat drie plus drie is! Vraag het maar aan iemand anders, en hij zal hopelijk maar al te gauw tot de slotsom komen, dat de door Jarah gestelde vraag zeker geen kleinigheid is!"
[11] CYRENIUS zegt: "Nou, nou, ik besef wel dat men een hoge graad van wijsheid moet hebben om de vraag van Jarah ook maar enigszins bevredigend te kunnen beantwoorden; maar ik zou het in ieder geval erg prettig vinden daarover een goede uitleg te krijgen. Want over dit punt heb ik nu juist altijd het meest nagedacht, -maar daarbij heb ik ook nog nooit een zelfs maar voor de helft redelijk antwoord gevonden. Ik geloof dat, als buiten onze dierbare Heer en Meester en de aanvallige Jarah, werkelijk niemand de gegeven vraag kan beantwoorden, wij ons allen tot U, o Heer en Meester, moeten richten; U zult ons beslist de ware reden vertellen, zoals U -als mijn geheugen mij niet bedriegt ook beloofd had."
[12] IK zeg: "Zeker, als Jarah dat niet zou kunnen. Maar Ik geloof dat zij, als zij goed nadenkt, de spijker zeg maar met de eerste slag op de kop zal raken! Probeer het, lieve Jarah, en toon dat Ik in Genezareth niet voor niets een tuintje voor je heb aangelegd!"
«« 200 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.