De uitoefening der naastenliefde.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 236 / 244 »»
[1] Wanneer het hele gezelschap bij ons aankomt, wordt er meteen plaats gemaakt, zodat men aan een aangrenzende tafel ruim plaats heeft.
[2] Dan komt Marcus naar Mij toe en vraagt Mij of hij de geredden zout, brood en wijn zal voorzetten.
[3] IK zeg: "Vraag hen en je hart of ze iets wensen, en of je hart geheel tot geven bereid is! Wensen zij wat, en wil je hart geven, geef dan! Want weet je, ook dat is een hoofdregel van de echte naastenliefde! De naaste moet wensen, hetzij door hoorbare woorden, door hulpgeroep, of in het ergste geval door duidelijk zichtbare stomme nood, en je hart moet eveneens uit liefde daar gevolg aan willen geven. Zo wordt de naastenliefde volgens de goddelijke orde uitgeoefend, en de uitwerking daarvan voor de ziel en de geest van de gever zal dan niet uitblijven. -Begrijp je dit?
[4] MARCUS zegt: "Ja, Heer, ik begrijp het nu helemaal en zal nu meteen Uw les opvolgen."
[5] IK zeg: "Ga, maar praat met hen niet over Mij! Men mag hen nog niet teveel vertrouwen, want in hun harten is het nog diepe nacht, en hun ziel begrijpt nog helemaal geen grote waarheden."
[6] Dan gaat Marcus vlug naar de geredden en vraagt hen of en wat zij nu ter versterking van hun lichaam nodig hebben.
[7] EEN van hen zegt: "Vriend wij zijn wel hongerig en dorstig, maar ons hele bezit bestaat alleen nog maar uit negen armzalige groschen. Daarvoor zal in deze als zeer arm bekendstaande omgeving, zeker niet veel besteld kunnen worden. Maar als je ons daarvoor toch iets kunt geven wat de moeite waard is, geef het ons dan, dan zullen wij jou de negen groschen geven!"
[8] MARCUS zegt: " Als het er zó bij jullie voorstaat, zijn die negen groschen ook niet nodig, en krijgen jullie toch voldoende te eten en te drinken."
[9] Dan roept Marcus meteen zijn vrouwen zijn kinderen en draagt hen op om dit pas gearriveerde gezelschap goed van brood en zout en wijn te voorzien, want iets anders zou er nu om middernacht niet zo gemakkelijk te krijgen zijn. In de ochtend zouden ze dan wel beter verzorgd worden. Meteen wordt het bestelde bezorgd, en de geredden doen zich te goed, en prijzen het brood en de buitengewone wijn.
[10] SOMMIGEN zeggen: "Dat is een Egyptische koningswijn". Anderen denken dat hij uit Perzië komt. Eén meent echter dat het een echte Romeinse wijn moest zijn.
[11] Maar MARCUS zegt: "Niets van dat alles, de wijn is van hier." -Dat verbaast hen allen bijzonder, want in het gehele Joodse land was bekend dat uit Galiléa de slechtste wijn kwam.
[12] Na behoorlijk van de wijn genoten te hebben, werd het nieuw aangekomen gezelschap behoorlijk levendig en begon - zoals men dat pleegt te zeggen -waarheden te verkondigen, zonder zich voor ons, die vlak naast hen zaten, te generen.
[13] Julius, die nu heel dicht bij hun tafel zat, vraagt meer schertsend dan serieus aan een jonge Farizeeër, of hij -namelijk de Farizeeër ook niet iets in Genezareth te doen heeft.
[14] De FARIZEEËR antwoordt: "Heer, waar u ook vandaan mag komen, uit Caesarea of uit Genezareth, dat is mij hetzelfde, maar dit gat van een stad is zelfs voor de duivel nog te slecht, Iaat staan voor een eerlijk mens zoals ik! Dit nest ziet mij in mijn gehele leven niet meer voor de tweede keer. Daar huist een zeker Romeins hoofdman Julius. Dat is genoeg, want met die naam is alles, wat maar ooit tot de satan kan behoren, al gezegd. Wie van al de sterfelijken hem ooit ontmoet heeft, heeft ook de satan persoonlijk Ieren kennen. Persoonlijk heb ik hem weliswaar nog nooit ontmoet, maar van zijn bevelen heb ik een proefje gehad en daaruit constateer ik dat zijn persoonlijkheid precies zal lijken op zijn onmenselijke bevelen.
[15] Die Julius schijnt een verklaarde vijand van de bewoners van Jeruzalem te zijn, want anders zou het toch niet mogelijk moeten zijn zo barbaars en echt satanisch onbarmhartig met mensen van ons slag om te gaan!
[16] Het is wel waar, dat men vooral de tempeldienaars niet erg welgezind kan zijn als men achter hun geniepige streken, listen en bedriegerijen is gekomen. Maar men moet toch ook overal uitzonderingen maken, en pas dan een oordeel vellen als men vooraf alle omstandigheden precies afgewogen heeft waaronder een mens bij een groep behoort. Heeft de mens zelf daarvoor gekozen, nu dan kan men wel met recht zeggen: Volenti non fit iniuria (Toestemming is een grond van rechtvaardiging). Maar hoevelen zijn er vaak lid van een op zichzelf ellendig slechte groepering, die daar tegen hun wil toe zijn gedwongen.
[17] Als men een eerlijk rechter is, met hart en hoofd op de juiste plaats, dan moet men vooraf onderzoeken of iemand van ons vrijwillig of gedwongen een zielig lid van die vereniging werd! Is men een vrijwilliger , dan kan men zeker voor iedere uitgevoerde slechte opdracht van zo'n onaangename club gestraft worden. Is men echter, zoals dat bij ons het geval is, zogezegd met gloeiende ijzers daartoe gedwongen en moet men onder diezelfde dwang de slechte handelingen van de club uitvoeren, dan zou men toch anders behandeld moeten worden dan een vrijwillige slechte ellendeling.
[18] Er wordt bijvoorbeeld een eerlijk, jong en sterk mens door rovers en moordenaars overvallen en in het hol van de rovers gebracht. Daar worden hem de pijnlijkste manieren om doodgemarteld te worden voorgespiegeld, als hij omdat hij sterk is, niet mee gaat roven en moorden. Iedere poging, hoe gering ook, om te ontvluchten wordt al met de kwellendste doodstraf bestraft.
[19] Dit rovers en moordenaarsgezelschap wordt echter op een keer door de straffende arm der gerechtigheid achterhaald en bestraft. Is het dan juist als de jonge man het lot moet delen van hen die hem met gloeiende ijzers tot mederover gemaakt hebben? Zo'n ongelukkige zou men zoveel mogelijk en op alle mogelijke manieren moeten trachten te redden, maar hem niet op 't laatst zonder enig medelijden, net als de werkelijke misdadigers, aan het kruis moeten hangen en hem de benen stukslaan. Men kan gemakkelijk en snel richten en verdoemen, vooral degene die het zwaard in de hand heeft, maar of dat juist is, -is een heel andere vraag!
[20] Voor mijn gevoel zou het altijd nog beter zijn als men tien schurken, waarvan men de schuld niet volkomen heeft kunnen bewijzen, zou laten lopen, dan dat men er zo een veroordeelt die ik in mijn voorbeeld heb aangehaald. Want zo'n oordeel lijkt mij een ten hemel schreiend onrecht ten opzichte van de heiligste rechten van de mensheid! Als het al strafbaar is wanneer men een gelukkig mens maar een beetje ongelukkig maakt, hoe verschrikkelijk strafbaar moet het dan wel zijn, als men een toch al buiten zijn schuld zeer ongelukkig mens nog ongelukkiger maakt, in plaats dat men als mens alles in het werk zou stellen om hem zoveel mogelijk te redden uit zijn eerste geheel zonder schuld opgelopen ongeluk!
[21] Kijk, vriend, bijna geen haar beter gaat het met ons jonge dienaars van de tempel. Ook wij zijn als zonen van welvarende ouders met geweld gewijd voor de tempeldienst, zonder eigenlijk volgens geboorte tot de stam van Levi te horen, want die geboorte kan men thans voor geld verkrijgen, zo vaak men maar wil. .
[22] Nu zijn we dan levieten en kunnen ons met de beste wil van de wereld nooit meer losmaken van deze brave stand. Ja, wij zouden zelf er wel aan kunnen ontkomen, en als sterke jonge mannen ons bij de soldatenstand van Rome aansluiten, maar dan zouden wij daarmee ook de staf des verderfs over onze ouders en familie gebroken hebben en geen God redt hen dan voor het heerlijke genot van het vervloekte water. Wie dit afschuwelijke gifwater echter te drinken heeft gekregen is altijd nog gestorven, en wel op de schandelijkste en pijnlijkste wijze van de wereld.
[23] Er wordt wel verteld, dat ongeveer dertig jaar geleden een paar mensen uit Galiléa na het genot van het satanswater niet gestorven zouden zijn. Het is mogelijk - maar wij waren er niet bij!
[24] Wie nu onze situatie vanuit dit standpunt bekijkt en ons dan net eender kan behandelen als andere slechte menselijke beesten, die heeft heel weinig aanspraak te maken op de eer een mens te zijn! Dan schijnt het hoogdravende Romeinse 'Fiat iustitia, pereat mundus!' (Het recht moet zegevieren ondanks alles!) voor de hand te liggen.
[25] Ik en nog een paar van ons ditmaal armzalige gezelschap zijn juist in Genezareth geheel buiten onze schuld door de zekere hoofdman Julius op een manier behandeld geworden, zoals men verscheurende dieren niet erger kan behandelen. Daarom zal het wel te begrijpen zijn waarom wij voor altijd deze plaats, die door Julius geregeerd wordt, zullen vermijden als de ergste pest!"
«« 236 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.