Het aannemen van het eeuwige leven.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 24 / 244 »»
[1] Toen zei CYRENIUS: "Heer en Meester, het lijkt mij toe dat hier zeker meer sprake is van domheid dan van kwaadwilligheid! Want op een paar na staan de Nazareeƫrs als domkoppen bekend, en een domkop is altijd het moeilijkst verstandig te maken! Weinig scholing, geen ervaring, meestal arm, weinig handel en bedrijf! Ze leven meestal van wat akkerbouw en van wat veeteelt en komen zoals bekend nooit -behalve misschien eenmaal per jaar -in Jeruzalem, waar hun geestelijke ontwikkeling niet alleen niets toeneemt, maar altijd afneemt. Waar moeten ze dan een beter verstand vandaan halen om Uw goddelijke leer en Uw goddelijke daden te beoordelen? Bovendien zijn domme mensen gewoonlijk ook afgunstig, en zoals ik heb gemerkt, ergerde het hen vooral dat hun zonen, die zij alle mogelijke scholen hebben laten doorlopen, zo ontzettend ver bij U ten achter staan in alle wijsheid, kennis en geestkracht! Ik geloof dat ze niet di rekt kwaadwillig, maar wel erg dom zijn, hoewel dit soms ook kan ontaarden in kwaadwilligheid, maar die is natuurlijk niet zo schadelijk, omdat een dom mens ook op een domme manier iemand probeert te schaden. Laat hen dus maar gaan!
[2] Zou iemand zich aan U willen vergrijpen, dan maak ik mij om U nog het minst bezorgd! Ten eerste heeft U onbetwistbare goddelijke kracht in overvloed om een geheel goed uitgerust oorlogsleger ruimschoots op de vlucht te jagen -en deze pure domkoppen dus zoveel te meer; en ten tweede staan wij als hoogste Romeinse gezagsdragers over heel Aziƫ geheel aan Uw zijde en het kan U dus nooit aan bescherming ontbreken! Zou U hier vervolgd worden, dan weet U toch waar Sidon en Tyrus liggen! Kom daarheen, dan bent U veilig voor wat voor soort vervolging dan ook!
[3] Dat deze Nazareese burgers echter zo goed als geen beschaving hebben, is ook wel duidelijk gebleken toen ze bijna allemaal uit zuiver dierlijke nieuwsgierigheid, meer om aan te gapen dan voor menselijk kontakt, naar de school zijn gelopen, waar ze mij noch iemand van de andere hooggeplaatste heren en gebieders ook maar met het minste gebaar hebben begroet! Als ezels, ossen en domme schapen kwamen ze naar binnen gedromd en deden alsof alleen zij de heersers der aarde waren! Ik kan het deze mensen echt niet als een zonde aanrekenen, want ze zijn ruw, dom en ongeschoold, en ik geloof dat U, o Heer en Meester, Die hen nog duizend keer beter kent, het hen ook niet als een zonde zult aan rekenen!"
[4] IK zeg: "Dat kun je wel als vaststaand aannemen, Ik zal dat zeker niet doen! Maar er is alles aan gelegen, dat ze in hun hart beseffen wie Ik ben; want alleen daarvan hangt hun eeuwige leven af! Erkennen ze Mij niet, dan kunnen ze ook niet Hem erkennen, die Mij in de wereld heeft gezonden -en beseffen ze helemaal niet dat Ik en Degene, die Mij heeft gezonden, Een zijn! Zolang hun harten dat niet beseffen, hebben ze Mij niet in zich, en daarmee ook het eeuwige leven niet en zijn ze geestelijk dood! Want juist Ik Zelf ben toch het eeuwige Leven Zelf, en door Mijn leer, de weg daarheen.
[5] Wie daarom Mij en Mijn leer niet aanneemt, die neemt ook het eeuwige leven niet aan, en daarom blijft voor hem slechts de eeuwige dood over.
[6] Toch mag Ik niemand dwingen te geloven, omdat iedere dwang een geestelijk oordeel zou zijn, dat net als het ongeloof de dood ten gevolge zou hebben, -en daarom is het hier zelfs voor God moeilijk om zo te werk te gaan dat de mens geen schade lijdt aan zijn ziel! Als de mens door de een of andere nog zo onopvallende macht gedwongen wordt, valt hij in het oordeel; wordt hij echter in het geheel niet gedwongen, dan blijft hij ongelovig en twijfelt overal aan en bewijst daardoor juist, dat zijn geest helemaal dood is. Wie of wat moet dan zijn geest tot leven brengen?
[7] Mijn levendmakend woord neemt hij niet aan -en zodoende ook Mij niet, de enige bron van al het leven in de gehele oneindigheid; zeg dan zelf eens waar hij dan verder nog het leven, dat Ik alle mensen bracht en geven wil, vandaan zou moeten halen!"
[8] CYRENIUS zegt: "Ja, ja, dat is me nu wel duidelijk en dat moet ook wel, omdat ik al dertig jaar weet wie U bent; maar we zullen het maar laten rusten, ik zal deze mensen nog wel gelovig maken! Nu gaan we echter verder en eens kijken, waar we een middagmaal zullen krijgen! Het is al tamelijk ver in de middag." -Daarop verlieten wij de school en de stad en gingen naar Mijn huis, waar al een goed maal op ons wachtte. Welgemoed aten en dronken wij en waren deze hele verdere dag in een opgewekte stemming.
«« 24 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.