De verontschuldiging van de jonge Farizeeën.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 243 / 244 »»
[1] Maar JULIUS zegt tegen de anders zo vrijmoedige Farizeeër: "Waarlijk in het begin heb ik je voor wijzer en verstandiger gehouden dan het zich nu laat aanzien, -de zichtbaar zuiverste engel aan te zien voor een mogelijke satan! Ah, dat is het toppunt! Kun je dan aan ons spreken en handelen als een klein beetje verstandig mens niet zien dat wij toch zeker niet van de duivel zijn? Wil volgens jullie leer de duivel dan niet steeds alleen maar louter kwaad doen? En wij verafschuwen en bestraffen het kwade steeds, hoe kunnen wij dan bij de duivel behoren? Heeft de satan zich wel ooit eens milddadig en barmhartig getoond tegenover iemand? Wij zijn.echter tegen iedereen rechtvaardig, barmhartig en zo mogelijk milddadig. Hoe kunnen wij dan een satan bij ons dulden? Oh, jullie erg blinde dwazen! Hebben jullie nog nooit een door de duivel bezeten mens gezien? Ik heb er meer dan een gezien, maar daar was er niet één bij, die door zijn bewoner goed behandeld werd! Als jullie ons echter in jullie grove domheld al voor des duivels houden, waarvoor houden jullie dan de tempeldienaars en jullie zelf, als de tempel - zoals het nu toch al aan de hele betere wereld bekend is - uit louter leugen en bedrog, uit de geslepenste verdorvenheid is samengesteld en jullie toch dienaars van deze tempel zijn? Jullie geven zelf toe, dat de tempel nu heel goed als school voor de satan zou kunnen dienen! En ons, wij die iedereen steeds maar goed doen uit ons trouwe goede hart, wil je nu ook voor duivels houden, omdat een geest uit de hemelen jullie een klein voorproefje van zijn reusachtige macht en kracht heeft gegeven? Dan zou ik van jullie toch wel eens willen horen hoe op zo'n manier bij jullie iets er uit moet zien dat niet des duivels is!"
[2] De FARIZEEËR, die zich weer wat hersteld heeft, zegt: "Nou, nou, vriendelijke, verheven Julius, rekent u ons deze geschiedenis alstublieft niet te veel als zonde aan! Want zie, waar een mens mee gevoerd wordt, daaruit ontvangt het lichaam zijn voedsel! Als het voedsel goed is, is de verzorging ook goed; is het voedsel echter slecht, dan zal de verzorging ook slecht zijn. Een verwaarloosd mens, die op 't laatst met de zwijnen vreet, zal ook geen ander vuil produceren dan de zwijnen zelf! En zo gaat het geestelijk bij ons nu ook. Jarenlang is de maag van onze ziel voorzien van varkenskost, en het kwade restant verdwijnt niet zo gemakkelijk en zo snel uit de maag van de ziel als men denkt.
[3] Wij hebben ons beter inzicht en onze betere kennis, die natuurlijk met nog heel veel vuil vermengd zijn, enkel en alleen aan de vaak herhaalde omgang met Romeinen en Grieken te danken. Maar als wij dan weer in Jeruzalem teruggekeerd zijn, en wel in de tempel, dan waren veertien dagen genoeg om ons door allerlei mystieke wijs klinkende frasen weer zo dom mogelijk te maken. Is het een wonder, als er bij zo'n buitengewone gelegenheid zich uit die holle frasen in onze ziel vanzelf een paar van zulke duistere wolken aan de hemel vormen voor de toch al zwak schijnende jonge zon der kennis. Op bepaalde momenten maken die het dan zo duister, dat wij bij verschijnselen van buitengewone aard ons net zo voelen als een wandelaar in het middernachtelijk donker, die tijdens een uit de wolken flitsende bliksem wel het rotsachtige pad ziet, maar daar weinig aan heeft, omdat op zo'n kortstondige verlichting meteen weer een nog dikkere duisternis volgt!
[4] Als u daarom met ons geduld wilt hebben, dan komen wij er over een poosje wel! Maar zoals gezegd, dat gaat niet zo van het ene moment op het andere, en ik en wij allen zijn nu echt blij dat wij beginnen in te zien, waarom het eigenlijk zo gaat en ook niet anders kan gaan; want uit een harde en ruwe klomp ontstaat niet na een paar beitelslagen van de beeldhouwer al een volledige mensengestalte.
[5] Wij hebben wel al veel gehoord over hemelse engelen. De drie vreemden die Abraham bezochten, waren engelen; bij Lot waren engelen; Jacobs ladder vol met engelen is bekend: Bileams lastdier meldde de hem mishandelende profeet de aanwezigheid van een engel; de begeleider en leidsman van de jonge Tobias was een engel; de Israëlieten zagen de wurgengel van God bij de Egyptenaren van huis tot huis gaan; bij de drie jongemannen in de vuuroven zag men engelen, -en in de schrift is er nog vaak sprake van, dat de engelen van God lichamelijk zichtbaar met de mensen van deze aarde omgang gehad hebben. Waarom zou het dan hier niet mogelijk zijn?
[6] Maar hier is de werkelijke aanwezigheid van een engel zo buitengewoon, dat men dat natuurlijk niet zo snel als een volle waarheid kan aanvaarden, als de snelheld waarmee men het aanvaardt van lang vervlogen tijden. Geloven is gemakkelijk, omdat men zich steeds de vroegere tijd als beter voorstelt dan de tegenwoordige. Die houdt men uit een zekere vrome eerbied altijd onwaardig voor zulke goddelijke verschijningen, zonder te bedenken dat het er in Sodom en Gomorra ook niet zo bijzonder Gode welgevallig toegegaan kan zijn, omdat Hij anders geen vuur van de hemel over die plaatsen zou hebben laten regenen.
[7] Kort en goed, u moet zelf ook inzien dat deze zaak heel buitengewoon is, en haars gelijke op deze aarde nog niet heeft gehad! Dat wij dus tijdens het merkwaardige proefje, waarmee de engelons een bewijs gaf van zijn hemelse afkomst, wat van ons stuk raakten, zal ook wel te begrijpen zijn, als men al onze vroegere levensomstandigheden daarbij in overweging neemt. Wij vragen u daarom, verheven Julius, of u ons voorbijgaande domme gedrag niet als een boosaardige zonde wilt aanrekenen!"
«« 243 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.