Jaïrus spreekt over de invloed van wonderen.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)

«« 31 / 244 »»
[1] JAÏRUS voegt daar aan toe: "Ja, ja, machtige Cyrenius, u heeft volkomen gelijk als u van uzelf zegt, dat u nu helemaal weet waar u aan toe bent; want ook ik en zeker ieder van ons weet dat nu, en kan op grond van de onloochenbare waarheid de eeuwige noodzaak inzien van de aard van alles, en hoe de aard van de mens moet zijn. Maar wat kan men daaraan doen? De mensheid is te diep gezonken; een zachte vrije leer begrijpt zij niet, en platweg gezegd zou het zonde van de tijd zijn, die men eraan zou willen besteden. Het zou vergeefse moeite zijn, die hoogstens distels en dorens als waardeloze vruchten zou opleveren! Dus met zachte middelen werkt het niet, tenminste niet bij de mij maar al te bekende Joden!
[2] Maar wonderen gebruiken om het volk te leren, is dubbel slecht. Ten eerste omdat de mens die de waarheid aanneemt ter wille van het wonder , een veroordeeld, onvrij mens is, die de door het wonder bekrachtigde woorden niet gelooft vanwege de besefte waarheid, maar vanwege het machtige wonder. Hij volgt de woorden ook niet op uit innerlijke overtuiging en de daaruit voortkomende eigen wil, maar uit pure onderdanige vrees voor de een of andere plotselinge straf. Zodra echter iemand hem het wonder handig uit zijn hoofd weet te praten, zal hij ook de eerste zijn, die het woord en het geloof met vreugde vaarwel zegt! Ten tweede is de door een wonder bekrachtigde leer slecht, omdat het wonder, dat als zodanig niet blijvend kan zijn, niet op de volgende generaties over gaat. En een verteld en niet beleefd wonder heeft niet meer waarde, en kan ook niet meer waarde hebben, dan een verteld kindersprookje.
[3] Zou men echter een wonder blijvend maken, of zou men alle verkondigers van de hier gehoorde waarheden de macht geven altijd wonderen te doen, dan zou in de eerste plaats een blijvend wonder door het mensenverstand maar al te gauw in de rij van de natuurlijke dagelijkse verschijnselen gezet worden en de grote zeggingskracht verliezen. Terwijl in de tweede plaats een wonder dat door alle verkondigers van de waarheid steeds verricht zou kunnen worden, daardoor óók alledaags zou worden. Zoals dat ook gaat met de alledaagse toverij van de straatgoochelaars, die ik weliswaar niet na kan apen, en waarbij ik niet begrijp hoe en met welke middelen zij plaats vindt, maar die omdat men iets dergelijks te vaak ziet, de waarde verliest van het eigenlijke wonderbaarlijke, en afzakt tot het alledaagse en heel gewone.
[4] Is alles wat ons dagelijks omringt niet een buitengewoon wonder? Wat wij horen, zien, voelen, ruiken, proeven - is een buitengewoon wonder! Maar omdat dat allemaal blijvend is en in een steeds gelijke voortgaande orde plaats vindt, verliest het het karakter van het wonderbaarlijke en is ook geen reden meer voor een mensenziel om te geloven; slechts een paar natuurkundigen zijn er wetenschappelijk mee bezig. Die leggen hun oor op de aarde en doen alle moeite om het gras te horen groeien; maar hoewel ze ondanks al hun moeite daar weinig of niets van leren en niet kunnen constateren hoe het gras groeit, trekken ze tenslotte toch zulke wijze gezichten alsof ze het zouden begrepen hebben. Anderen leren, omdat ze het gras niet kunnen laten groeien, oude al erg versleten tovertoertjes, bedriegen daarmee de blinden, en laten de zienden lachen om de argeloze wijze waarop de blinden zich laten beetnemen.
[5] Daarom is het zeker dat wonderen eigenlijk weinig, of meestal helemaal geen waarde hebben voor de verbetering van de mensen, terwijl datgene wat ik nu over wonderen heb gezegd, maar al te waar is; zij wekken bij de toeschouwers vaak wel de nieuwsgierigheid op, maar de duistere banden van het hart slaken zij ondanks alle verontrusting der ziel toch niet. De aangapers van de wonderen blijven zoals ze voorheen waren, en vragen hoogstens vaak zo dom mogelijk aan elkaar: 'Hoe zou die wonderdoener dat toch gedaan hebben!?' Het nog dommere deel ziet echter bij de wonderdoener alleen maar duivels en hun spokerij.
[6] Als het doen van wonderen echter zo weinig gewenste resultaten oplevert, en volgens Uw heldere uiteenzetting, o Heer en Meester, wetten die van buitenaf dwingen, nog geringere en slechtere resultaten geven, terwijl er voor het opnemen van de vrije leer nauwelijks vijf van de duizend mensen geschikt zijn, dan meen ik geen ongelijk te hebben als ik nogmaals de belangrijke vraag stel: Wat moet men als leraar dan doen? Het wonder richt iemand te gronde, de strenge wet eveneens, -en voor de vrije aanname van de leer der goddelijke wijsheid is slechts zelden een mens geheel geschikt! Hoe kan men zich met succes uit dit dilemma bevrijden? Hoe kan men met een schip zodanig tussen de welbekende Scylla en Charybdis laveren, dat men noch door de één, noch door de ander wordt verslonden?"
«« 31 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.