Hoe de woeker gestalte krijgt in het hiernamaals

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)

«« 18 / 101 »»
[1] Voor we ons naar het andere dal begeven wil ik jullie nog in liet kort antwoord geven op een vraag die jullie me gesteld hebben. Jullie zouden graag willen weten of hetgeen jullie voorheen gezien hebben, soms de hel is. Ik kan jullie daarop noch met ja noch met nee antwoorden, maar jullie alleen maar zeggen dat wat jullie gezien hebben, wel hels van aard is maar niet de eigenlijke hel is. Want wat daar te zien is, is niets anders dan een op zichzelf staande voorstelling van het kwaad, voornamelijk met betrekking tot de begeerten van de mens daar. Waar jullie de meest uitgeteerde wezens hebben gezien, daar is het kwaad ook reeds in een soortgelijke toestand. Waar jullie echter wezens die nog meer met vlees omhuld waren, bezig zagen, daar is door die begeerte de drang tot kwaaddoen naar verhouding ook het meest actief. Op jullie aarde komt dat toch ook helder en duidelijk tot uiting, want jullie hebben toch zeker wel eens mensen ontmoet die door het veelvuldig zondigen hun zinnelijke natuur zo totaal hebben verwoest dat zij zelfs met behulp van allerlei kunstmatige stimulerende middelen niet meer in staat zijn om een volledig lichamelijk lustgevoel op te wekken. Kijk, zulke mensen verschijnen hier op de voorgrond, omdat zij zo nu en dan toch een gedachte in zich laten opkomen die hun de nietigheid en vergankelijkheid van dergelijke genoegens laat inzien. Maar op de achtergrond hebben jullie diegenen gezien bij wie de macht van de begeerte ook nog meer overeenstemt met de daadkracht tot het kwaad. Kijk maar naar zulke mensen op aarde; hoe zij er als het ware op los leven en op een schandalige manier met hun lichaam omgaan, zolang zij deze kwalijke krachten nog in zich hebben.
[2] Hieruit kunnen jullie opmaken dat hetgeen jullie gezien hebben noch de hel noch de niet-hel, maar slechts de zichtbaar geworden helse geaardheid van het kwaad is. Nu we dit weten, begeven we ons dan ook met deze kennis naar het volgende eerder genoemde dal.
[3] Kijk, het is slechts door een lage en tamelijk vuile bergrug van het ons reeds bekende dal gescheiden. We hoeven deze bergrug dus maar over te gaan en we zullen meteen de aard van het andere dal aanschouwen. Jullie willen het, en we zijn al op de hoogvlakte van de bergrug. Zie, daar beneden ligt het nieuwe dorp; hoe bevalt het jullie? Jullie zeggen: van veraf ziet het er bijna beter uit dan het vorige; alleen gezien het feit dat het meer in het avondgebied ligt, kunnen we er niet veel goeds van verwachten. Ja, jullie hebben gelijk; zo zal het ook zijn.
[4] Jullie vragen mij waarom de gebouwen hier veel groter zijn en er over het algemeen veel respectabeler uitzien dan die van het vorige dorp. Ik zeg jullie: laten we ons maar meteen naar beneden naar het dorp begeven, dan zullen jullie spoedig het antwoord op je vraag vinden. Wel, daar staan we al voor het eerste huis. Het heeft een naar voren toe afgeronde, vuil witgekalkte muur; het heeft echter geen raam en ook geen ingang aan de voorkant. Jullie vragen; waarom is dat zo? Omdat deze kant naar de morgen toegekeerd is en deze is een gruwel voor de bewoners van dit dorp. Om dus in zo'n woonhuis naar binnen te kunnen gluren moeten we ons dus naar de achterkant van het gebouw begeven, die wel wat hoger tegen de berg op is gelegen. Daar is al een groot raam; kijk eens naar binnen en vertel me, wat jullie daar zien.
[5] O, bij het eerste huis deinzen jullie al meteen terug. Hoe zal het dan bij het volgende huis met jullie gaan? Stomverbaasd zeggen jullie: om godswil, het is ongehoord, onmenselijk, ondenkbaar! Op de achtergrond zat op een brede bank een menselijk monster. Het was onmenselijk dik en had een afschuwelijke hangbuik die meer dan de helft van de kamer in beslag nam. Aan zijn hals zat de ene smerige vetkwab op de andere. Voor hem stond een aantal uitgemergelde skeletmensen die elkaar rond deze afschuwelijke vetzak verdrongen en hem smeekten om hen op te vreten! Dit monster had dan ook werkelijk verscheidene reeds helemaal afgekloven mensengeraamten op een stevige tafel voor zich liggen. Maar enkelen op de achtergrond vervloekten dit monster en wilden woedend op hem af stormen. Ze werden echter tegengehouden door degenen aan wie het monster beloofd had om ook wat van hun vlees te eten en het in zijn vet om te zetten.
[6] Nu vragen jullie weliswaar: wat heeft deze eigenaardige, gruwelijke voorstelling dan te betekenen? Wie kan, mag het begrijpen, maar wij begrijpen er niets van! Maar ik zeg jullie, beste broeders en vrienden, als jullie dat niet onmiddellijk begrijpen en doorzien, moeten jullie toch op jullie aarde volslagen blind rondwandelen!
[7] Is het niet een voortreffelijke voorstelling van een woekeraar en heel in het bijzonder van een zelfzuchtige industriemagnaat, die zich tot levensdoel heeft gesteld om alles wat hem binnen zijn bereik maar rente kan opleveren, op te schrokken? Geef maar eens de grens van verzadiging van zo'n woekeraar aan; gaan zijn begeerten niet tot in het oneindige? Zou hij ook maar het geringste gewetensbezwaar hebben als hij in staat zou zijn de schatten en rijkdommen van de hele wereld naar zich toe te halen? Zou hij ook maar één traan laten als hij het leven van alle weduwen en wezen op aarde naar zich toe zou kunnen trekken en opteren?
[8] Ik zeg jullie: de armen komen nog in drommen naar hem toe en offeren hem have en goed; zij teren al hun krachten op door zich voor het armzaligste loon bijna totaal voor hem af te sloven. Anderen brengen het beetje dat ze hebben naar hem toe en prijzen zich gelukkig als hij het tegen een miserabele rente heeft aangenomen. Ja, veel bedrogenen gaan zelfs zo ver, dat ze het onvermijdelijk vinden door hem te worden gedupeerd, omdat, uiteraard buiten zijn schuld, de zaken nu eenmaal zo lopen.
[9] Enkele eveneens hebzuchtige, maar verder op werelds gebied toch domme, arme drommels, die de schurkenstreken van deze rijke inzien, bedreigen hem met vernietiging en dood. Alleen de belanghebbenden van onze woekeraar die inzien dat ze met diens dood nog eerder ten onder gaan dan met zijn volkomen verzadiging, verhinderen zoveel mogelijk een dergelijke aanslag.
[10] Wel, wat zeggen jullie nu van dit beeld? Is het niet voortreffelijk en toont het dit kwaad niet precies zoals het is? Dit was nog maar een goedaardig begin. Laten we daarom naar het volgende, iets grotere huis gaan en daar naar binnen kijken.
[11] Kijk, we staan al bij het goede raam. Jullie moeten echt scherp naar binnen kijken, want omdat het huis groter is en het, zoals jullie zien, aan de achterkant slechts twee naar verhouding kleine, vuile raampjes heeft, is het binnen behoorlijk donker. Hebben jullie al gezien wat zich daarbinnen allemaal bevindt? Jullie schrikken bevend terug; dat is voor mij al een duidelijk teken dat jullie het van binnen goed hebben gezien. Maar jullie zijn niet in staat om te spreken. Dat wil ik ook heel graag geloven, want dergelijke schouwspelen doen zelfs ons, sterke geesten, hevig versteld staan, in het bijzonder omdat ze juist tegenwoordig steeds meer voorkomen en alsmaar merkwaardiger worden. Ik zie hier wel dat het nodig zal zijn dat ik vertel wat jullie gezien hebben, omdat jullie voor zo'n beeld niet gemakkelijk de juiste woorden vinden.
[12] Jullie zagen hier eveneens op de achtergrond een afschuwelijk vetgemest wezen. Dit wezen had een ontzettend opgezwollen buik; zijn kop leek op de grote muil van een hyena; zijn armen leken op een paar krachtige reuzenslangen; zijn voeten leken op die van een beer. Op zijn enorm grote buik was een soort altaar opgericht. Midden op dit altaar was een tweesnijdende spies opgesteld. Jullie zagen dat er aan deze spies een massa uitgeteerde menselijke wezens waren geregen. Eén slangenarm was voortdurend bezig de wezens van de spies af te halen en ze in de muil van de veelvraat te stoppen. De andere slangenarm greep naar alle kanten om zich heen naar de armzalig en ongelukkige, naar dit huiveringwekkende vertrek verbannen mensen en de eerste de beste die hij te pakken kreeg, drukte hij dood en slingerde hem dan aan de spies van zijn buikaltaar. Het grote gejammer van de ongelukkigen maakte zijn arm des te bedrijviger. Kijk, dat is het beeld dat jullie hebben gezien.
[13] Hoe bevalt het jullie? Jullie zeggen: vreselijk! En verder: dat is toch al te kras! Op aarde gaat het wel slecht toe, maar het lijkt ons, wat dit beeld betreft, toch kennelijk flink overdreven!
[14] Maar ik zeg jullie: hier is niet te veel noch te weinig, maar altijd de zuivere waarheid uitgebeeld. Kijk maar eens naar bepaalde grootindustriële helden op jullie aarde. Neem een meetlat en meet daarmee de hebzuchtige muil van deze lieden. Onderzoek dan hoe het met zijn armen is gesteld en jullie zullen vaststellen dat ze precies op de slangenarmen lijken. De ene is bezig met steeds naar binnen te halen, de andere op alle mogelijke manieren met sluwheid, list en geweld buit te maken. Wanneer hij iets gevangen heeft, dan wordt dit dadelijk als offer van zijn hebzucht op het jullie reeds bekende altaar gestoken.
[15] Jullie vragen: waarom staat dit altaar dan juist op de buik van dit monster? Omdat de buik het symbool is van de allerergste soort hebzucht, zelfzucht en eigenliefde. De grote buik duidt op de buitensporigheid van die liefde en het altaar op de buik duidt op het zogenaamde wereldse eerzame en verhevene en dus op de trotse en hoogmoedige inborst van zulke indrukwekkende industriebaronnen.
[16] Wat betekent dan het op het altaar opgestelde tweesnijdend zwaard of de spies? Dat zouden jullie toch onmiddellijk moeten raden. Hebben jullie dan nog nooit van het handels- of wisselrecht gehoord? Kijk, daar staat het op het altaar! Daarom hoeft zich maar een of ander armzalig wezen te laten vangen of hij wordt gegrepen, zonder genade of pardon op het recht gespietst en zo met dat recht meteen doodgestoken.
[17] Jullie vragen nog: wie zijn dan die vele armzalige wezens die daar vlijtig worden gevangen en waarom is de spies tweesnijdend? De vele armzaligen zijn allerlei soorten mensen. Een deel, dat het eerste wordt gevangen, bestaat uit detailhandelaars; een ander deel bestaat uit degenen die hun producten noodgedwongen aan zo'n grootspeculant moeten leveren; een derde deel bestaat uit allerlei arme buitenlandse volkeren die met zo'n huis een handelsrelatie hebben; een vierde deel bestaat uit andere kooplustige mensen; een vijfde deel uit elders gevestigde handelscompagnons; een zesde deel uit degenen die bij dat huis in dienst zijn, en dan is er nog een zevende deel dat bestaat uit degenen die in allerlei opzichten van zo'n huis afhankelijk zijn. Voor al drie categorieën staat de tweesnijdende spies steeds klaar. Maar we zouden bijna vergeten wat de twee snijkanten van de spies betekenen.
[18] Dat is toch ook heel voor de hand liggend. De ene kant stelt de handels politiek van de kooplieden voor. Wat betekent dan de tweede snijkant? Datgene waarop de handelspolitiek gebaseerd is. En waarop is ze dan gebaseerd? Op het haar verleende recht om iedere tak van haar handel zo in te richten dat deze haar de meeste woekerrente oplevert. Begrijpen jullie dat? Zouden jullie dit niet goed begrijpen, zoek het dan maar op en zeg me, waar voor het handelsleven de winst wettelijk is voorgeschreven. Zo snijdt de speer aan twee kanten; aan de ene kant door de jullie welbekende koopmanspolitiek en aan de andere kant door het grenzenloze winstbejag. Deze beide snijkanten zijn zo nauw met het handelsrecht verbonden als de twee snijkanten met een zwaard. Is dit beeld niet treffend en laat het, zoals ik zei, niet meer en niet minder dan de zuivere waarheid zien?
[19] Jullie zeggen nu: het beeld is juist, maar er blijft ook geen twijfel meer over bestaan dat het in de onderste hel thuishoort! In de grond van de zaak hebben jullie niet helemaal ongelijk, toch blijft de eerdere uitspraak van kracht, want dit alles betekent alleen het kwaad op zich, zonder te doelen op personen die zo'n kwaad werkelijk bedrijven. Daarom is het hels van aard, maar niet de hel zelf. Want zouden jullie zoiets in de werkelijke hel te zien krijgen, dan zou het jullie bij een aanblik van veraf reeds heel anders vergaan dan hier, vlakbij het beeld van dat kwaad.
[20] Kijk, er zijn nog heel veel van zulke huizen in dit smerige ravijn. Maar omdat het kwaad van de hebzucht daarbinnen steeds innerlijker en daardoor onuitsprekelijk gruwelijker wordt voorgesteld en jullie de eerstvolgende aanblik al niet meer zouden verdragen, beëindigen we deze zaak met het bekijken van deze twee huizen. Want als dit kwaad dan overgaat in de sfeer van brandende, hebzuchtige jaloersheid, dan wordt het pas echt hels en is daardoor niet geschikt voor jullie zwakke ogen. Daarom zullen we ons de volgende keer liever naar een derde dal begeven. Daar zullen we weer heel nieuwe verschijnselen te zien krijgen en dus laten we het voor vandaag hierbij.
«« 18 / 101 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.