Bezoek aan de avondlijke streek

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)

«« 21 / 101 »»
[1] Kijk, daar loopt al een hele goede weg; daar zullen we op ons gemak overheen wandelen. Als jullie naar links kijken, zien jullie als begrenzing van een uitgestrekte vlakte tamelijk hoge maar tevens toch zacht afgeronde bergketens, die heel mooi begroeid zijn met ceders en allerlei andere prachtige bomen. De kruinen zijn overal vrij en elk daarvan is met een piramide versierd en op de top van elke piramide schittert een heldere ster. Als jullie vanaf hier recht vooruit kijken, zien jullie een brede vallei, die zich rechtdoor ver uitstrekt en er overal, zover jullie oog reikt, heel vruchtbaar uitziet. Op verschillende plaatsen in dit dal zien jullie ook liefelijke mooie gebouwen, waar mensen vlijtig in- en uitgaan. Verder zien jullie ook dat er velen druk bezig zijn met het bewerken van het land. Is het niet bijna alsof jullie op aarde in een mooie vallei zouden rondwandelen, waarin eveneens vreedzame landlieden hun land heel vlijtig bebouwen en bewerken?
[2] Als jullie je blikken naar rechts richten, zien jullie eveneens een verre, ja onafzienbaar uitgestrekte bergketen, waarvan de lagere gebieden eveneens met mooie bomen begroeid zijn, terwijl hier en daar tussen de bomen een landelijk huisje te zien is. Boven de beboste gedeelten verheft zich een buitengewoon steil rotsgebergte waarvan de bovenste toppen met eeuwige sneeuw en ijs zijn bedekt.
[3] Jullie zeggen: deze omgeving is wonderbaarlijk mooi, alleen ontbreekt er hier en daar een meertje of een of andere mooie brede rivier. Als die daar ook nog zouden zijn, kon men zich nauwelijks een lieflijker en tevens romantisch mooiere streek voorstellen dan deze.
[4] Ik zeg jullie echter: lieve broeders en vrienden, heb nog een beetje geduld; we zullen ook die dingen in rijke overvloed aantreffen, want we gaan heel vlug en zijn in deze avondlijke streek zo ver doorgedrongen dat dit jullie begrip totaal te boven gaat. Kijk maar eens achterom en schat eens aan de linkerkant de lengte van de zachte, met piramiden getooide bergketen, dan zullen jullie dadelijk merken, hoe ver we hier al zijn doorgedrongen.
[5] Jullie zeggen: hoe is dat nu mogelijk? We kunnen inderdaad het einde van deze bergketen niet meer zien en het lijkt ons toe alsof hij zich ook achter ons oneindig ver uitstrekt. De mooie sterren boven de piramiden zien we heel in de verte alleen nog maar als verlichte zonnestofjes glanzen. Ja, beste broeders en vrienden, in dit land reist men buitengewoon snel, zonder dat men iets van de snelle voortbeweging merkt. Hoewel we nu, zoals jullie zien, heel rustig stap voor stap wandelen, bewegen we ons toch zo buitengewoon snel voort, dat niemand op aarde zich van deze snelheid een begrip kan vormen. Jullie kunnen het geloven: als het jullie mogelijk zou zijn om je met je aardse lichaam zo snel te verplaatsen, dan zouden jullie daarmee in één ogenblik door vele miljarden zonnewereldgebieden flitsen. Maar hoe zoiets mogelijk is, daarover zullen we nog wel een woordje wisselen.
[6] Nu richten we onze blikken weer vooruit en zetten onze reis weer heel rustig voort. Jullie vragen mij: wat is dan daar ver op de achtergrond die glinsterende vlakte waarboven, nog verder weg, aan een enigszins avondlijk, donker firmament een grote hoeveelheid sterren heel helder schitteren? Heb nog wat geduld; we zullen er wel komen. Maar kijk eens wat naar rechts en zeg me wat jullie daar van vinden. Ik lees goedkeuring in jullie ogen. Is dat niet een meer zoals het hoort te zijn?
[7] Kijk eens naar al die mooie eilanden die zich boven het rustige en zuivere wateroppervlak verheffen, hoe ze allemaal bebouwd zijn en hoe elk eiland bovendien nog met een schattig huis is gesierd. Zie eens die vele mooie boten op het water, die heel goed bemand zijn en van het ene eiland naar het andere varen. Jullie zijn verbaasd; jullie zien nog niet het honderdste deel; hoe verder we zullen gaan, des te uitgestrekter wordt het meer.
[8] Maar zoals jullie zien, vormt de linkeroever nog steeds een brede vallei tot aan de linker bergketen en we moeten nog een hele poos wandelen voordat we deze vallei smaller, maar daarentegen het meer breder zullen zien. Daar op een mooie groene heuvel aan onze linkerkant bevindt zich een hele mooie tempel met een gouden dak. Zoals jullie zien, bevindt zich in deze open tempel ook een menigte mensen die witte kleren dragen. Jullie zouden wel willen weten wat ze daar doen?
[9] Kijk maar eens naar de nabijgelegen oever van het meer; daar stapt zojuist uit een mooie boot een gezelschap, dat zich eveneens naar deze tempel zal begeven. Vraag hun maar, en we zullen terstond vernemen wat hen naar deze tempel trekt. Als jullie het echter niet durven, wil ik het ook wel doen; let dus goed op! Ik zal iemand aanspreken.
[10] Luister beste vriend en broeder in de Heer! Wat trekt jullie naar de tempel die daar op de top van de groene heuvel is gebouwd? Hij antwoordt: vriend en broeder in de Heer, zoals je zegt, waar kom jij vandaan dat je dit niet weet? Ik antwoord: waarom kijk je daarheen vanwaar ik kom? Hij antwoordt: ik kijk naar de morgen. Ik zeg: goed, als je naar de morgen kijkt, vanwaar ik kom, hoe kun je me dan vragen waar ik vandaan kom? Maar ik wil omwille van degenen die bij me zijn, dat je open en eerlijk met mij zult spreken.
[11] De gevraagde buigt en zegt: machtige bode van de Heer! Een wijze vanuit de morgen, zeker een u goedbekende broeder, onderricht hier de liefde van de Heer. Om die hoge wijsheid te horen gaan we ernaartoe. Ik vraag hem: hoe lang zijn jullie reeds onsterfelijke bewoners van deze eilanden? Hij zegt: machtige bode van de Heer! Volgens aardse begrippen bewonen we deze streek al meer dan honderd jaar. Ik antwoord: zouden jullie dan niet graag wat meer naar de morgen toe willen gaan?
[12] Hij zegt: we weten de weg niet, maar dit eiland werd ons toegewezen ooi ii er te wonen en om in ons onderhoud te voorzien. Er kwam niemand die ons verder bracht en het ontbrak ons steeds aan moed om uit eigen beweging een ons zo'n eindeloos lang lijkende reis te kunnen ondernemen. De meer wijzen onder ons zeggen dat de morgen, waarvan we het licht van hieraf goed zien, eindeloos ver weg ligt. Daarom denken we dat dit met onze krachten nooit te bereiken is en er blijft ons dus niets anders over dan ons grote verlangen daarheen zoveel mogelijk te temperen. Maar bovendien vinden we nog dat hetgeen we hier bezitten, al veel te veel voor ons is en dat dit alles pure genade en ontferming is van de Heer. Daarom zijn we er ook heel dankbaar voor en tevreden mee. Slechts één ding zouden we eens willen meemaken, dan zouden we voor eeuwig oneindig gelukkig zijn, en dat ene is dat we slechts eenmaal de Heer te zien zouden krijgen!
[13] Ik antwoord: ga dan maar naar de tempel waar de liefde voor de Heer wordt onderwezen. Zij is de weg waarlangs de Heer naar jullie toe zal komen. Kijk, het gezelschap haast zich al over de mooie velden naar de tempel.
[14] Jullie vragen mij: wat voor soort mensen waren zij dan tijdens hun aardse leven? Ik zeg jullie: dat zijn de zogenaamde gelovige christenen die hun rechtvaardiging enkel in het geloof zochten en de liefde niet werkelijk wilden aanvaarden, alsof deze voor het eeuwige leven geen waarde zou hebben. Voor hen telde alleen het geloof. Zo'n overtuiging houdt hen hier vast. Het meer betekent de ontoegankelijkheid van diegenen die de een of andere overtuiging hebben. De eilanden echter betekenen dat de overtuiging is voortgekomen uit het woord van de Heer. Omdat de waarheid niet in verbinding staat met de liefde, of anders gezegd, het ware van het geloof niet in de ware hemelse echt is verbonden met het goede van de liefde, zijn de landstreken die door deze volkeren bewoond worden overal door tussenliggend water gescheiden. De vaartuigen die jullie op het meer zien, duiden op de vriendelijke en goede handelwijze van zulke mensen op aarde. Deze handelwijze brengt, zoals jullie zien, deze eilandbewoners met elkaar in contact.
[15] In deze streek aan de linkerzijde verblijven zij die vanuit de geloofswaarheden langzamerhand zijn begonnen hun liefde in goede daden om te zetten en daarom dan ook geloven in de liefde van de Heer, maar het blijft meer bij het geloof dan bij de liefde. Dit wordt aangeduid door de overal aanwezige hoge en sterke bomen, die evenwel geen eetbare vruchten dragen; vandaar dat de levensmiddelen, zoals jullie zien, slechts laag bij de grond groeien maar toch behoorlijk rijkelijk voorkomen. Zo betekenen ook de piramiden op de ronde bergruggen aan de linkerkant, met de schitterenden sterren boven de toppen, dat `het geloof het hoogste principe is van deze mensen en tevens hun enige licht. Het rijk met ceders begroeide overige deel van deze bergen betekent de macht van het geloof
[16] Dat ze echter geen eetbare vruchten dragen, wil zeggen dat het geloof alleen het leven niet opwekt. En hoewel in het geloof op zich al geestelijk leven werkzaam is, geeft het echter toch maar weinig vruchten die, wanneer ze gegeten worden, het leven nauwelijks tot een hogere potentie zouden kunnen brengen.
[17] De omgeving aan onze rechterzijde met het steile gebergte grenst allereerst aan het noorden. Vandaar dat dit gebergte ook zo ontoegankelijk en hoog is en de grenslijn vormt tussen avond en noorden.
[18] Jullie vragen of deze omgeving ook bewoond is. O ja, maar hoofdzakelijk door goedmoedige heidenen, en ook door mensen die door beeldenverering hun harten behoed hebben voor het kwaad en daarbij overigens rechtschapen wereldburgers waren. De tempels die jullie aan de overkant hier en daar boven de bossen zien uitsteken, zijn eveneens plaatsen van onderricht, waarin zulke mensen bevrijd kunnen worden van hun dwalingen, als ze ernstig willen!
[19] Zolang dat niet het geval is, worden ze gelaten zoals ze zijn en wordt hun geen dwang opgelegd. Daar we dit nu weten, kunnen we gevoeglijk onze weg weer vervolgen.
[20] Jullie vragen alweer: wat staat dan daar aan de linkerzijde, waar het meer breder en het land aan de linkerzijde smaller wordt, voor buitengewoon hoge zuil? Laten we er maar naarstig op af gaan; dan zullen we haar spoedig bereiken. Kijk, ze komt alsmaar dichterbij en zoals jullie zien, zijn we er al. Lees eens wat daarboven staat. Jullie lezen goed want er staat: `Grenspaal tussen het rijk van de kinderen en het voorrijk; hetgeen een woonplaats is voor hen die nog niet in staat zijn om de overgang te maken.
[21] En kijken jullie nu verder voor je, waar een onafzienbaar grote zee zich uitstrekt en waarin jullie nergens een of ander land kunnen bespeuren. Dat is die bewuste glinsterende vlakte die we eerder heel in de verte zagen liggen. Kijk maar daarginds voor je, helemaal op de achtergrond kunnen jullie ook de sterren zien. Voor vandaag zullen we bij deze zuil uitrusten en de volgende keer pas aan onze zeereis naar de verre, met sterren bezaaide achtergrond beginnen. En dus genoeg voor vandaag.
«« 21 / 101 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.