De plaats en omstandigheden van stoïcijnen in het hiernamaals

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)

«« 24 / 101 »»
[1] Keren jullie je nu maar naar rechts, kijk naar het eerdergenoemde dal en vertel me dan wat jullie ervan vinden. Jullie zeggen: beste vriend en broeder, het ziet er verschrikkelijk woest en verlaten uit. We zien wel hier en daar tegen de bergwanden een soort kreupelhout groeien en meer in de diepte van dit bijzonder nauwe dal zien we hier en daar doornhagen, waaraan enkele ons bekende bessen groeien. Nog dieper in het dal zien we allerlei soorten distelachtig onkruid nogal rijkelijk groeien. De noordelijke, avondlijke berghelling ziet er bijzonder kaal uit; bijna niets dan rotswanden en nog eens rotswanden stapelen zich op en tussen de rotskloven stort zich hier en daar een machtige beek in de diepte. Alleen de naar de morgen gelegen bergwand ziet er wat vriendelijker uit en is hier en daar met een onaanzienlijke alpenhut gesierd. Maar bewoners zijn er niet te zien. Misschien bevinden ze zich dieper in het dal. Daar op de voorgrond is geen levende ziel te zien.
[2] Ja, jullie hebben gelijk. Vanaf de plaats waar we ons nu bevinden, is dat ook niet goed mogelijk. Daarom zullen we ons wat verder in het dal begeven, dan zullen we spoedig iets levends tegenkomen. Kijk maar daar naar boven waarop een met mos begroeide, vooruitstekende rots de eerste voor ons bereikbare woonhut staat. Daar zullen we naartoe gaan. We zijn er reeds vlak bij; kijk daarom goed en let op wat daar gaat gebeuren. Wel, jullie hebben mijn raad opgevolgd. Zeg me dan ook wat jullie gezien hebben.
[3] Jullie zeggen alweer: maar om godswil, dat zijn toch geen mensen. Want deze wezens zien er uit als levende skeletten en zijn bovendien zo klein als dwergen. We zouden ze eerder tot de apen kunnen rekenen dan tot een of ander mensenras. Wat is er toch met deze arme wezens aan de hand? Zo armzalig, uitgehongerd en volkomen naakt; nee, deze wezens lijken er helemaal niet goed voor te staan.
[4] Aan de ene kant hebben jullie wel gelijk maar aan de andere kant weer niet. Want deze wezens, hoe armzalig ze voor jullie ook mogen lijken, zijn dat op hun manier, dat wil zeggen zoals zij zichzelf zien, helemaal niet. Hier wonen namelijk de zogenaamde stoïcijnen, of met andere woorden, mensen die aan zichzelf helemaal genoeg hebben. Zij handelden tijdens hun aardse leven rechtschapen, echter niet uit liefde tot de naaste en nog minder uit een of andere liefde tot God, maar uitsluitend omdat ze daarin de overwinning van hun verstand herkenden. Ze zeiden: de mens heeft niets nodig, hemel noch hel noch een God, maar alleen zichzelf en het hem leidende verstand als hoogste principe voor zijn handelen en hij zal zo handelen dat hij door zijn handelwijze niemand benadeelt, en daarom kan hij dat ook van zijn medemens verwachten.
[5] Want, zeggen ze verder nog, als ik mij tengevolge van het hoogste principe van mijn verstand boven alle wereldse nietigheden verhef en van de wereld niets anders verlang dan een karige voeding voor mijn maag en eenvoudige kleding voor mijn lichaam, dan ben ik daarover niemand iets verschuldigd. Wat mijn maag verteert, geef ik weer aan de aarde terug en de kleding van mijn lichaam kan mettertijd de aarde bemesten. Ik ben tussen deze twee behoeften een mijzelf leidende en volkomen beheersende god en ik ben zodoende een onbeperkte heer over mijn eigen wezen!
[6] Verder zeggen ze nog: mocht er al ergens een God bestaan, wat kan Hij mij geven of nemen als ik groot ben in mezelf en met verachting neerkijk op alles wat Hij mij wil geven of nemen? Wat echter zou een God mij ook geven of nemen? Het hoogste zou dit matte leven zijn dat ik met mijn verstand reeds lang diep heb leren verachten. Of is het niet aan mij zo lang te leven als ik wil? Als ik zou vinden dat het met het hoogste principe van mijn verstand te verenigen zou zijn mijzelf het leven te ontnemen, dan zou ik dat ook doen. Maar de door mijzelf erkende rechtschapenheid leert me, dat zoiets tegen het principe van het hoogste verstand zou indruisen. Wie mij het leven heeft gegeven, moet ook het recht hebben het mij weer af te nemen. De natuur heeft toch het recht de voeding die ik van haar heb gekregen, langs de natuurlijke weg terug te vorderen; de bekleding van mijn lichaam is een eigendom van de tijd en hij neemt dit pand eveneens weer terug. Dat moet het zuivere verstand goedkeuren; het moet zeggen en het zegt ook: ieder het zijne! Maar juist doordat de mens verstandelijk nog niet één zonnestofje het zijne noemt, is hij het meest verheven wezen, ja zelfs verheven boven iedere God, boven iedere hemel en is hij steeds meester over alles wat hel is. Als alle mensen zo dachten, zou iedereen genoeg hebben en niemand zou een ander ooit tot last zijn. Iedere vorm van hebzucht, afgunst, gierigheid, hoogmoed, heerszucht, vraatzucht en brasserij, ontucht, leugen en bedrog zou ons vreemd zijn. Waar leeft een God die, mocht hij het hoogste principe van het verstand zijn, tegen zulke grondbeginselen van het leven iets heeft in te brengen? Heeft hij er echter iets tegenin te brengen, dan is hij geen God en staat hij ver beneden het verheven menselijke verstand.
[7] Kijk, deze mensen hebben op aarde zo geleefd dat ze geen vlieg ooit kwaad hebben gedaan. Zij zijn nooit iemand tot last geweest, hebben ook nooit iemand ook maar in het minst beledigd. Zij waren ook steeds boven iedere vorm van hartstocht hoog verheven. Vroeg iemand hen om een of andere gunst of dienst, dan weigerden ze die nooit, mits deze niet in strijd was met hun verstandelijke rechtsprincipes; ook verlangden zij er nooit een tegenprestatie voor. Wilde men hun een hoge functie of een ereambt aanbieden, dan namen zij deze nooit aan, maar wezen voor zo'n gunstverlener met twee vingers op hun voorhoofd en zeiden tot hem: vriend, daar woont de hoogste functie en het hoogste ambt van een mens!
[8] Als jullie nu deze mensen bekijken, oordeel dan zelf of zij een tuchtiging verdiend hebben. Jullie moeten zeggen: dat zeker niet! Volgende vraag: verdienen ze een beloning? Dan is het de vraag, welke beloning moeten zij dan krijgen? De hemel verachten zij en ze willen ook niet erkennen dat God boven hun verstand staat. Daarom is het toch het meest billijk dat ze het loon mogen behouden, dat hun eigen verstand hun oplevert.
[9] Maar jullie vragen: valt deze armzalige wezens hun beklagenswaardige situatie niet op? O nee, dat is juist hun grootste triomf, want op aarde vonden zij de gelukzaligheid van een mug al hoogst benijdenswaardig en zeiden: kijk, voor dit diertje is een nauwelijks zichtbare dauwdruppel op een blad een buitengewoon heerlijke maaltijd. De lichaamsbouw van dit diertje schijnt maar zeer geringe behoeften te hebben. Als wij daarentegen onze buitengewoon verkwistende lichaamsbouw beschouwen, dan kan het verstand deze alleen maar met het volste recht afkeuren. Daarom moet ik een grote buik hebben om veel te eten en daarna veel ontlasting te hebben. Een ander doel vindt het verstand hier niet, en wel omdat het graag met het kleinste genoegen zou willen nemen wanneer de hoogst oneconomisch ingerichte bouw van zijn nutteloze lichaam het hem zou toestaan.
[10] Ze bekritiseren verder het vele vlees aan hun voeten, aan hun zitvlak, op hun handen en overal waar het zich bevindt en zeggen: een mug heeft niets van dat alles en is daardoor al veel gelukkiger dan de plompe en oneconomisch gevormde mens.
[11] Nu jullie dit weten, zal de kleine skeletgestalte van deze mensen jullie ook niet meer zo beklagenswaardig en armzalig voorkomen als bij de eerste aanblik, want ze komt zoveel mogelijk met hun verstandelijke principes overeen. Jullie zeggen nu: dat is allemaal juist en we zien nu ook duidelijk in dat het hier dus niet anders kan en dat deze mensen zich in een andere gestalte en onder andere omstandigheden ongelukkiger zouden voelen dan juist in deze, welke hun het meest bevalt. Maar er is nog een andere vraag op de achtergrond, beste vriend!
[12] Is er dan geen enkele andere mogelijkheid om deze mensen op een betere weg te brengen?
[13] Beste vrienden en broeders, iets moeilijkers dan dat bestaat er bijna niet! Ze hebben slechts één enkele toegankelijke zijde en dat is de weg van de wetenschap! Er is echter een eindeloos geduld en uithoudingsvermogen voor nodig om deze verstandsmensen langs deze weg iets zó voor te stellen dat ze het als juist erkennen en het niet in tegenspraak met hun verstand is. Zij zeggen; er kan heel veel wetenschappelijk volkomen juist zijn, maar of het ook volkomen overeenstemt met de principes van het verstand, is een andere vraag. Om deze uitspraak volledig te bekrachtigen noemen ze een heleboel wetenschappelijke feiten op, die op zich volkomen juist zijn maar toch de hoogste principes van het verstand totaal tegenspreken. Ik zal jullie slechts enkele voorbeelden geven.
[14] Ze zeggen bijvoorbeeld: de berekening van een verduistering is wetenschappelijk volkomen juist; maar vraag het vernuft en zijn handlanger het verstand waartoe die toevallige verduistering dient en wat de hele mensheid door de wetenschap daarbij aan belangrijks heeft gewonnen? - Zo is het ook wetenschappelijk juist dat de mens van het tot zich genomen voedsel een bepaald deel voor het onderhoud van zijn lichaamsdelen opneemt en het overtollige weer afgeeft. Wanneer jullie echter het vernuft vragen, dan kan het slechts lachen om zo'n slechte en ondoelmatig berekende verhouding. - Verder is het wetenschappelijk juist, dat water en ook andere beweeglijke stoffen door hun eigen gewicht naar de diepte worden gedreven. Wat zegt het vernuft daarop als het zijn blik langs kale bergwanden laat gaan, waarop niet eens een mosplantje kan gedijen omdat zulke hoog gelegen delen van de aarde de constant benodigde voedende vochtigheid moeten ontberen. - Kijk, uit deze enkele voorbeelden kunnen jullie voldoende opmaken hoe moeilijk het is om zulke kritische verstandsmensen een wetenschappelijk voorbeeld voor te houden dat door hen als volkomen in overeenstemming met het verstand wordt erkend. Opdat jullie echter de manier waarop zo'n bekering tot stand komt helemaal mogen doorzien en begrijpen, zullen we er de volgende keer een bijwonen. En hiermee is het genoeg voor vandaag.
«« 24 / 101 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.