Netelige vragen - eerlijk antwoord

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)

«« 72 / 101 »»
[1] Kijk, de monnikgeest met de sleutel doet als bewoner van dit hemels paradijs de deur open en gelast ons binnen te gaan. Wat denken jullie, zullen we dit bevel volgen of niet? Menig katholiek zou zeggen dat de gehoorzaamheid dat vereist. Maar omdat een ander principe zegt dat men God meer moet gehoorzamen dan mensen, zullen we deze wenk dan ook niet volgen maar fijn buiten blijven. En bovendien zal ik nog de vrijheid nemen deze toren, door hem heel even aan te raken met mijn rechterhand, ogenblikkelijk in nietig stof te veranderen. Maar omdat de sleuteldrager ons niet de volgende woorden bedreigt: als jullie niet ogenblikkelijk naar binnen gaan, zal ik dadelijk met geweld de hand aan jullie doen slaan, moeten wij wel naar de toren toegaan en wel zo ver, dat ik hem met mijn vinger kan aanraken. Nu zijn we bij de toren en zie, hij bestaat al niet meer!
[2] Maar kijk nu ook eens naar de monnik die ons gevangen wil zetten, wat een erbarmelijk verbaasd gezicht hij trekt. En de andere, beter gezinde, gaat naar hem toe en zegt: wel, broeder, wat zeg je dan van dit gebeuren? Kan de duivel zoiets teweegbrengen? De ander zegt: ja, broeder, deze zaak komt me uiterst raadselachtig voor. Tot nu toe heeft geen satan ook maar enigszins vat op deze toren gehad. Ja, hij stond daar als een waarachtig onoverwinnelijke burcht Gods en al de ketters en dienaren van de duivel, die tegenstanders waren van de alleenzaligmakende kerk, hebben daar hun vervloekte asiel gevonden. Geen duivel heeft het ooit gewaagd in de buurt van deze toren te komen. En kijk nu, deze booswicht of wat hij ook mag zijn, heeft de toren met een vinger aangeraakt en op hetzelfde ogenblik is er geen spoor meer van te bekennen. Ik zie nu geen ander middel dan deze drie zo goed en zo kwaad als het gaat buiten dit heilig paradijs te brengen, want anders raken ze nog andere dingen aan en vernietigen die net als de toren.
[3] Ik moet eerlijk bekennen, God, de Heer is werkelijk een raadselachtig wezen en wanneer men denkt naar beste vermogen te hebben gehandeld, dan verijdelt Hij weldra alles. Zo heeft Hij de ene kerk na de andere gesticht, en wanneer een kerk echt uitgegroeid is om, zoals men wel zegt, aan Gods leiband te lopen, dan komt Hij en snijdt als een heidense Spartaan de band middendoor. Dan valt de hele kerkelijke kraam ondersteboven en blijft er niets van over dan hoogstens een naam zoals bij de stad Babylon. Nu weet men niet eens meer de plaats te vinden waar deze grote wereldstad eens lag. Ik, wat mij betreft, wil met deze drie mannen niets meer te maken hebben. Wil jij je verder nog met hen bezighouden, dan kun je dat doen. Maar of je iets met ze zult bereiken, dat betwijfel ik ten zeerste. Volgens mij zou een algemeen concilie over dit gebeuren het beste middel zijn. Maar hoe roep je het bij elkaar zolang deze drie aanwezig zijn?
[4] De ander zegt: ik denk dat dat niet nodig is, want deze drie komen kennelijk van boven. Waartoe zou dan een concilie dienen? Ze zullen ons concilie evengoed uit elkaar blazen als deze toren. Het `van beneden komen' van deze drie laten we voorlopig fijn buiten beschouwing, want er staat geschreven dat helse machten de rots of de kerk van Petrus nooit zullen overwinnen. Maar hoe zou het aflopen als wij in een concilie het oordeel zo zouden leiden dat deze drie afgezanten van de hel zijn en zij toch, ondanks het getuigenis van Christus, een eind hebben gemaakt aan deze toren? We zouden daarmee niets anders zeggen dan dat onze alleenzaligmakende kerk helemaal niet door Petrus of Christus is gesticht. En dat getuigenis zou toch zeker heel wat erger zijn dan het teniet gaan van deze toren. Maar erkennen we daarentegen dat de Heer ons dit heeft aangedaan ten gevolge van Zijn onmetelijke raadsbesluiten, dan berokkenen we ons daardoor niet de minste schade. Het staat de Heer immers vrij te doen wat Hij wil en al wat Hij doet is zeker welgedaan.
[5] De tegenstander zegt: je hebt gelijk en ik kan daar niets tegenin brengen. Maar wat zullen onze zalige medebroeders en al de dienstwillige engelen van deze geschiedenis zeggen, wanneer ze die zullen vernemen? Het lijkt me toch nodig ze daar meteen over in te lichten, want anders komen wij bij hen in een vreemd daglicht te staan.
[6] De ander zegt: daarover heb ik weer een heel andere mening. Laten we ons niet druk maken over wat onze medebroeders zullen zeggen, maar laten we deze drie, zolang ze nog hier zijn, in hemelsnaam laten doen wat hun goeddunkt en wij wassen daarbij onze handen in onschuld. Onze medebroeders moeten zelf maar proberen hoe het hun bevalt om tegen een onstuimige bergstroom op te zwemmen.
[7] Nu spreek ik de betere monnik aan en zeg: luister, geliefde vriend, jouw spreken bevalt me en daarom ben je dichter bij het rijk Gods dan menig ander. Al heb je ook weinig werken verricht die je naar hier zijn nagevolgd, je hebt toch heel wat meer licht dan de anderen. Daarom krijg je nu de gelegenheid om de goede daden die je ontbreken voor het rijk Gods, in te halen. Laat daarom meteen al de schijnzaligen van dit paradijs hier bij elkaar komen.
[8] Onze betere monnik zegt: lieve vrienden, dat kan dadelijk geschieden, want door een oproep en een wenk zullen allen zich aanstond hierheen begeven.
[9] Ik zeg: geef dus een wenk en laat je oproep luid klinken. Onze monnik doet dat en een hele menigte komt reeds van alle kanten toegelopen. En kijk, hoe enkelen hun handen in elkaar slaan omdat ze de toren niet meer zien. Van alle kanten wordt gevraagd: in hemelsnaam, wat is hier gebeurd? Welke booswicht heeft dit gedaan? Onze betere monnik antwoordt met luide stem: luister broeders, ik zeg jullie, vraag daar niet naar, want de drie machtigen staan nog in ons midden. De middelste, die wij ellendig genoeg in de toren wilden opsluiten, heeft deze nauwelijks met één vinger aangeraakt en in een oogwenk was de toren vernietigd. Wij weten echter dat de macht van satan dat nooit klaar krijgt; wees daarom verstandig, opdat ons geen groter onheil mag treffen.
[10] Kijk, de opperste leider van dit paradijselijk monnikencollege komt heel voorzichtig naar ons toe en ondervraagt ons, zeggende: wij en alle goede geesten loven God de Heer! Als jullie eveneens goede geesten zijn, zeg ons dan wat jullie verlangen.
[11] Ik zeg: kijk, mijn verlangen is heel eenvoudig en bestaat nergens anders in, dan dat je mij meedeelt bij welke gelegenheid Petrus de kerk van Rome heeft gesticht en bij welke gelegenheid heel het monnikenwezen? Maar dat moet je me bewijzen uit de Schrift, want elk ander bewijs wijs ik van de hand.
[12] Kijk nu, hoe deze prior een heel erbarmelijk gezicht trekt en meteen heimelijk een kruisteken maakt over zijn gezicht en heimelijk tegen zijn buurman zegt: God sta ons bij! We staan oog in oog met de opperste drie-eenheid uit de hel; dat zijn Lucifer, Satan en Leviathan! Dat is wel zeker! Maar ons is een vraag gesteld; wat gaan we daarop antwoorden? Zwijgen we, dan vernielt deze drie-eenheid - God sta ons bij - ons hele klooster, ons paradijs en ons hemelrijk en stuurt ons tenslotte recht de hel in! Maar geven we hem antwoord, dan hebben we ons zo goed als aan de hel overgeleverd. Werkelijk, Gods beschikking neemt in deze wereld een vreemd karakter aan, zodat men zelfs in het paradijs en in de hemel niet eens goed weet waar men aan toe is. Maar daar ik uit de Schrift het apostolisch gezag van de roomse kerk helemaal niet kan bewijzen, zal het het beste zijn dat ik hem zeg zoals het ook werkelijk is: luister vriend, dat kan ik niet. Ik geloof wel dat de roomse kerk door Petrus is gesticht en zag dat ook in vanuit een historische traditie. Volgens deze traditie zou deze apostel meer dan twintig jaar in Rome hebben doorgebracht. Maar of zo'n traditie wel of niet authentiek is, dat weet de Lieve Heer beter dan ik.
[13] Ik was nu eenmaal rooms-katholiek en geloofde, leerde en handelde naar de geest van deze kerk en ik denk daardoor niets verkeerds te hebben gedaan. Maar ligt die zaak anders, dan kun je ons zelf daarover inlichten. Ik ben geneigd naar je te luisteren; vertel dus maar op. Als je een goede geest bent, dan zul je niets verkeerds willen. Maar als je een slechte geest bent, bedenk dan dat God nog machtiger is dan jij. Dus zeg, wat je te zeggen hebt.
«« 72 / 101 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.