Verder op de proef gesteld. Het begin van de beloning

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)

«« 95 / 101 »»
[1] Nu is ook onze prior met zijn eenvoudige man met een zeer verheugd gezicht bij ons en maakt de eenvoudige man zojuist op mij opmerkzaam. Hij zegt tegen Hem: kijk lieve vriend en broeder, daar tussen die twee minder belangrijk lijkende geesten staat nu die verheven bode. De eenvoudige man zegt: goed, mijn vriend en broeder, ga naar hem toe en vertel hem alles. De prior zegt: maar jij, lieve vriend, gaat toch zeker ook mee? De eenvoudige man zegt: ga jij maar voorop en als het nodig mocht zijn zal ik je wel volgen.
[2] De prior stemt daarmee in, komt nu naar mij toe en zegt: lieve verheven bode van de allerhoogste God uit de hemelen, kijk, hier zijn allen die gevangen waren. Niet één is er achtergebleven; in tegendeel er is er nog een meer meegekomen dan er gevangen waren. Deze ene is echter geen gevangene, maar aan hem heb ik, naast God de almachtige Heer, de redding van deze arme broeders te danken.
[3] Nu zeg ik: ja mijn lieve vriend en broeder, als deze vreemdeling de aan jou opgedragen taak heeft uitgevoerd, hoe staat het dan met jouw verdienste? Ik heb aan jou toch de voorwaarde gesteld dat jij alleen met de hulp van dc Heer de gevangenen moest bevrijden. Hoe kon je je dan daarbij door deze vreemdeling laten helpen zonder te bedenken hoe jij die taak zou uitvoeren en wie die vreemde man, die jou geholpen heeft eigenlijk is? Als jij op die manier te werk gaat, wat kan men jou verder dan nog toevertrouwen?
[4] Weet je dan niet dat de Heer jou de kracht niet heeft gegeven om er mee te luieren, maar dat Hij je uit Zijn grote barmhartigheid de kracht van het leven alleen heeft geschonken om er rechtvaardige liefdadigheid mee uit te oefenen? Vraag je nu eens af, in welk licht je zo voor mij staat? Daarom zeg ik je, rechtvaardig je nu naar behoren voor mij, anders beschouw ik jouw taak als niet volbracht en plaats ik jou tenslotte zelfs achter de jou bekende kloof, waar je voor allen de aanblik van de vlammen moet verdragen en daarbij overdenken wat op de wegen van de Heer de juiste manier van handelen is.
[5] De prior zegt: mijn lieve vriend en broeder, als dat alles is, plaats me dan maar vlug achter de vlammende kloof. Al moest ik ook naar aardse maatstaven duizend jaar daarachter geheel alleen smachten, dan zal ik achter de vlammen, wetende dat mijn arme broeders gered zijn, de Heer toch boven alles loven en prijzen, omdat Hij voor mijn arme gevangen broeders door toedoen van deze liefdevolle vreemdeling zo genadig en barmhartig was.
[6] Voor mijzelf ben ik ervan overtuigd dat ik jouw raad stipt, en zonder dwang, dus vrijwillig heb opgevolgd. Ik heb mij, samen met mijn arme gevangen broeders tot de Heer gewend, en toen ons vertrouwen de hoogst mogelijke graad van liefde en erbarming van de Heer in ons bereikt had, kwam deze redder naar mij toe. Toen begreep ik, dat ik het eeuwig volkomen onwaardig ben om een eventueel persoonlijke hulp van de Heer te verwachten. Daar de Heer echter toch eindeloos barmhartig is, heeft Hij mij zeker in Zijn allerheiligste naam deze man als redder gezonden; de Heer zij alle lof, eer en glorie! De broeders werden helemaal zonder mijn toedoen gered; nu kan er met mij gebeuren wat maar wil! Moet ik achter de kloof, geef me daartoe dan maar meteen het bevel, dan zal ik me juichend en de Heer lovend daarheen spoeden en als het mogelijk is, voor ieder van hen tienvoudig boete doen!
[7] Nu zeg ik: goed, mijn vriend en broeder, meen je dat ook werkelijk? De prior zegt: o vriend en broeder, neem de proef maar op de som; geef me maar het bevel, dan kun je je er weldra van overtuigen dat ik zal handelen zoals ik spreek en zoals de heilige wil van de Heer het verlangt! Daarop zeg ik: goed, dan kun je meteen op weg gaan; ga dan omwille van jouw broeders!
[8] Kijk, de prior bedankt me voor dit bevel, maakt rechtsomkeer en gaat regelrecht weer terug om zijn post achter de kloof in te nemen. In het voorbijgaan zegt hij nog tegen de eenvoudige man: lieve vriend en broeder, je had voorheen toch gelijk. Zoals je ziet moet ik nu werkelijk zelf voor mijn geredde broeders achter de hete kloof gaan en erover nadenken, hoe men op de wegen van de Heer dient te handelen. Maar ik ga graag; als ik maar weet dat mijn broeders gered zijn, vind ik mezelf niet zo belangrijk. Als ik de Heer voor Zijn grote liefde en erbarming maar kan loven en prijzen en Hem naar vermogen boven alles kan liefhebben, dan zullen de vlammen mij niet zo erg van mijn stuk brengen. En daarom ga ik nu in naam van de Heer; maar als jij bij de Heer komt, denk dan aan mij.
[9] De eenvoudige man zegt: ja, je kunt erop rekenen dat ik jou niet zal vergeten. Ga nu maar en voer de opdracht van de bode uit. Kijk, nu gaat hij er werkelijk juichend, de naam van de Heer lovend, naartoe. Jullie vragen nu, hoelang hij daar moet blijven, maar ik zeg jullie: maak je over hem geen zorgen, hij zal spoedig weer terug zijn, want in plaats van de kloof zal hij slechts hoge gasten uit de hemel aantreffen, die hem een nieuw gewaad zullen aantrekken.
[10] Kijk maar eens, daar komt hij alweer en wel recht op mij af, gekleed in een wit gewaad en met een schitterende kroon op zijn hoofd. Nu is hij hier en ik vraag hem: lieve vriend en broeder, wat is dat nu? Is dat de kloof? Je komt, in plaats van achter de vlammende kloof te boeten, nu terug in een hemels liefdegewaad?
[11] De prior zegt: o lieve vriend en broeder, ik kan er helemaal niets aan doen. Kijk, juist toen ik naar de betreurenswaardige plaats op de achtergrond in onze refter wilde gaan, stonden daar in plaats van de vlammende kloof drie stralende jongelingen, die tegen mij zeiden: broeder in de Heer, we weten waar je naartoe wilt, maar daar ligt jouw bestemming niet; het was slechts een laatste beproeving van je hart. Trek daarom het gewaad van je vroegere dwalingen uit en trek in plaats daarvan dit nieuwe gewaad van liefde en waarheid aan. Ik stribbelde tegen en zei: o vrienden van God, zo'n genade ben ik eeuwig onwaardig! Maar al mijn tegenstribbelen hielp niets; of ik wilde of niet, mijn kleren werden mij van mijn lichaam genomen en dit gewaad werd mij in plaats daarvan bliksemsnel aangetrokken. En nu heb ik het aan en schaam me ervoor, omdat ik me voor zo'n gewaad te onwaardig voel. Maar wat kan ik doen? Ik heb het nu eenmaal aan en daar ik geen ander heb, kan ik het niet uitdoen en daardoor voor mijn broeders tot een ergerlijk voorwerp van spot worden. Ik denk echter dat de Heer dit allemaal met me laat gebeuren, opdat ik echt door en door verdeemoedigd zal worden. Daarom zij Hem ook voor eeuwig alle lof, eer en glorie, want alleen Hij, ja, Hij alleen is goed, ook in de hemelen!
[12] Nu zeg ik: ja lieve vriend en broeder, als het zo is, dan moet ik inderdaad ook wel tevreden zijn. - Maar nu wil ik jou een vraag stellen die jij me moet beantwoorden. Zeg me eens, wat zou jij doen ingeval de Heer nu eens bij ons zou komen?
[13] De prior zegt: o vriend en broeder, dat zou verschrikkelijk zijn! Werkelijk, als dat mogelijk zou zijn, zou ik duizendmaal liever ofwel achter de vlammenkloof in de vuilste hoek zitten, of hier tenminste in de meest schamele kleding staan. Als de Heer me hier in deze kleding zou aantreffen en me misschien zelfs zou vragen: hoe kom jij, onwaardige aan dit gewaad van de hemelse eer? - Ja broeder, dan zouden honderd bergen nog te weinig zijn om me achter te verstoppen, zodat ik niet langer zo'n grote, welverdiende smaad voor het aangezicht van de Heer zou hoeven te verdragen. Als het jou misschien mogelijk is om mij een ander gewaad te verschaffen, dan zou je me zeker een grote liefdedienst bewijzen. Kleed al mijn broeders, die zeker waardiger zijn dan ik, in zulke hemelse gewaden, maar steek mij in gepaste lompen en laat mij dan helemaal achteraan staan als de Heer mocht verschijnen. Ik zal Hem dan onbespied in de grootste deemoed aanbidden, maar laat me niet op de voorgrond staan, want nu, zo gekleed, zie ik pas heel duidelijk in dat ik de allerminste onder mijn broeders ben!
[14] Nu zeg ik: lieve vriend en broeder, dat is niet aan mij; ga maar naar jouw eenvoudige man, want hij is een volkomen eigenmachtige helper in naam van de Heer. Hij zal zeker weer naar je luisteren en jou geven wat je verlangt.
[15] De prior zegt: ja, lieve broeder en vriend, dat is wel de juiste man voor mij. Ik moet je eerlijk bekennen: ik houd weliswaar heel veel van jou, maar van deze man houd ik minstens honderd procent meer, want hij is veel zachtmoediger en hij luistert ook beter naar je. Daarom zal ik me op jouw advies ook dadelijk geheel en al aan hem toevertrouwen.
[16] Kijk, nu gaat de prior ook al naar zijn eenvoudige man toe en klaagt hem zijn nood. De eenvoudige man zegt tegen hem: lieve vriend en broeder, jouw verlangen is mij buitengewoon aangenaam, daarom geschiede jou ook naar jouw waarachtige, deemoedige verlangen. Ga maar, daar in het dichtstbijzijnde prieeltje zul je wel een ander gewaad vinden.
[17] De prior gaat er opgewekt naartoe maar komt al gauw weer onverrichter zake terug en zegt tegen de eenvoudige man: maar lieve vriend en broeder, dat is me een fraaie ruil! In plaats van een mij waardig sober kleed vond ik een stralend blauw gewaad, aan de randen met helder stralende sterren afgezet en om het middel voorzien van een helrode gordel; bovendien zo heerlijk geurend, dat ik me bij de aanblik ervan en bij het waarnemen van de welriekende geur opeens als opgenomen in de hemelen voelde.
[18] Daarom vraag ik je, doe me zoiets niet meer aan, want ik zou het niet kunnen verdragen. Laat me maar een heel gewone loden boerenkiel vinden en al is die nog zo versleten en versteld, toch zal ik me daarin onbeschrijfelijk gelukkiger voelen dan in dit, mij nu reeds meer dan wat ook drukkende gewaad.
[19] De eenvoudige man zegt: welnu, ga dan naar dat andere prieel en je zult het juiste kleed vinden.
[20] Kijk onze prior holt alweer, maar deze keer komt hij niet zo vlug terug, dus zal hij de juiste kledij wel gevonden hebben. Inderdaad, kijk maar; hij komt reeds in een soort grijze, grove, tijken kiel naar buiten en is dolblij met zijn vondst. Hij gaat weer vlug naar de eenvoudige man, alwaar hij God dankt voor deze in zijn ogen zo groot lijkende ontferming. En de eenvoudige man zegt tegen hem: je voelt je nu in dit gewaad van deemoed weliswaar behaaglijker, maar als de Heer nu eens zou komen en tegen jou zou zeggen: vriend, waarom kom jij hier zonder bruiloftskleed?
[21] De prior zegt: lieve vriend en broeder, als ik dan in de uiterste duisternis geworpen word, is dat alleen maar volkomen terecht en billijk. Naar de miserabelste hoek met mij; daar is mijn plaats! Maar mij voor de hemel waardig te achten, ook maar als allerminste onder degenen die zich eventueel nog in de onderste hemel bevinden, zal wel eeuwig het laatste zijn waaraan ik denk.
[22] De eenvoudige man zegt: welnu, ik zal je nu in het diepste geheim iets zeggen. Kijk, de bode bewerkt reeds al jouw broeders voor het op handen zijnde verschijnen van de Heer, en Ik zeg je ook: Hij zal weldra hier zijn! Wat zul je nu doen?
[23] De prior zegt: lieve vriend en broeder, omwille van de almachtige Heer, breng me toch naar de volgens jouw inzicht verste uithoek van deze tuin en als het niet te veel gevraagd is, blijf dan tenminste zolang bij me totdat de almachtige Heer Zijn heilige zaak met deze broeders heeft beslecht. En zou Hij mij daarna als allerlaatste willen opzoeken, dan zal ik me helemaal alleen voor Hem op mijn aangezicht werpen en om Zijn goddelijke barmhartigheid smeken.
[24] De man zegt: hoe is het dan eigenlijk met jouw liefde voor de Heer gesteld, als je toch zo bang voor Hem bent?
[25] De prior zegt: wat mijn liefde voor de Heer betreft, die is wel zo machtig dat ik alles voor Hem zou willen doen, als ik maar iets zou kunnen doen! ik ben echter al tevreden als ik Hem maar vanaf enige afstand rustig in mijn hart kan en mag liefhebben. Ik ben het toch zonder meer in alle eeuwigheid niet waard om in Zijn nabijheid te zijn. Als ik terugkijk op mijn puur bekrompen leven op aarde en bedenk hoe vaak ik daar van Gods macht profiteerde, dan zou ik van schaamte willen vergaan! Laat me daarom maar zo vlug mogelijk mijn heil zoeken in de vlucht.
[26] De eenvoudige man zegt: lieve vriend en broeder, ik wil aan jouw oprechte deemoed helemaal geen afbreuk doen, volg me daarom maar vlug naar gindse hoek, daar naar de morgen toe. Daar zullen wij beiden het minst worden bespied, omdat die plek met dicht struikgewas begroeid is, waar men niet zo gemakkelijk doorheen kan kijken. Het oog van de Heer is weliswaar alziend, maar dat doet er voorlopig niet toe. Laten we maar vlug gaan, dan zullen we daar onze deemoedige beschouwingen houden over de manier waarop de Heer zal verschijnen. Als Hij dan maar niet het eerst bij ons belandt! De prior zegt: wees er maar van verzekerd, dat de Heer niet het eerst naar de onwaardigsten gaat; daarom zijn we volkomen veilig. Laten we dus maar gaan!
«« 95 / 101 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.