Waaruit bestaat de liefde tot God?

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)

«« 101 / 127 »»
[1] Je hebt uit deze vier voorbeelden kunnen zien dat de Heer enerzijds het alleen maar naleven van de wet voor het verkrijgen van het eigenlijke eeuwige leven niet voldoende vindt en het lijkt wel of Hij in het vierde voorbeeld de wet zelfs opheft.
[2] Wat zou je echter zeggen als ik jou een paar voorbeelden zou aanhalen waarin de Heer Zich over het onderhouden van de wet zelfs berispend uitlaat? Je zegt nu: dat zal toch niet waar zijn! Toch kan ik jou daarvan dadelijk niet slechts één, maar als je wilt, verscheidene voorbeelden geven. Luister dus!
[3] Iedereen die de mozaïsche wet ook maar enigszins in haar geheel heeft doorgebladerd, moet weten hoe zeer Mozes het joodse volk de gastvrijheid heeft aanbevolen. Wie tegen de gastvrijheid zondigde werd voor God en voor de mensen strafbaar verklaard. De wet betreffende de gastvrijheid werd het joodse volk, dat sterk tot hebzucht geneigd was, ten zeerste op het hart gedrukt om het daardoor voor eigenliefde en hebzucht te behoeden en het naastenliefde bij te brengen.
[4] Het was dus wet om een vreemde gast, vooral wanneer hij tot het joodse volk behoorde, met alle voorkomendheid te ontvangen en te dienen; en deze wet kwam van God, want God en niet Mozes was de wetgever.
[5] Wanneer echter diezelfde Heer, die eens via Mozes de wetten gegeven had, in Bethanië in het huis van Lazarus komt, dan is het Martha die het meest wetgetrouw is en al haar krachten aanwendt om deze hooggeëerde gast zo goed mogelijk te bedienen. Maria, haar zuster, vergeet de wet van louter vreugde over de verheven gast, gaat in alle rust aan Zijn voeten zitten en luistert vol aandacht naar de verhalen en gelijkenissen van de Heer. Martha, die zich ergert aan haar zuster omdat zij helemaal niets doet en bij deze gelegenheid de wet geheel en al vergeet, wendt zich in haar ijver tot de Heer en zegt: 'Heer, ik heb zoveel te doen, zeg toch tegen mijn zuster dat ze mij een beetje gaat helpen!' Of nog duidelijker gezegd: Heer, grondlegger van de mozaïsche wet, herinner mijn zuster toch aan het onderhouden daarvan.
[6] Maar wat zegt de Heer nu? 'Martha, Martha!' zegt Hij, 'jij maakt je heel druk over wereldlijke zaken! Maria heeft echter het beste deel gekozen en dat zal haar eeuwig nooit ontnomen worden'.
[7] Zeg jij me nu eens, beste vriend, of dat niet een duidelijke berisping van de Heer is over het zo ijverig en nauwgezet naleven van de wet en daarentegen een buitengewone loftuiting aan de persoon die zich in zekere zin om die hele wet niet bekommert, maar slechts door haar handelwijze laat blijken:
[8] Heer, als ik U maar heb, dan is mij de hele wereld geen cent meer waard! - Toont de Heer hier niet weer aan dat het enkel onderhouden van de wet niemand het betere, ja beste deel geeft, dat hem eeuwig nooit ontnomen zal worden? Kijk, dat is dus een vijfde probleem. Maar nu verder.
[9] Wat zegt de Heer Zelf bij Mozes en wel bij het derde gebod: 'Gij zult de sabbat heiligen!'? De vraag is: wat doet echter de Heer Zelf ten aanschouwen van de letterlijke vervullers van Zijn wet? Kijk, Hij gaat naar hen toe en ontheiligt kennelijk Zelf, volgens de letterlijke betekenis van de wet, de sabbat door zelfs Zijn leerlingen op een sabbat toestemming te geven om aren te lezen en zich met de korrels te voeden. Hoe bevalt jou dit onderhouden van de wet van Mozes, waarbij de Heer Zelf niet alleen voor Zich, maar tot grote ergernis van hen die de wet volgens de letter vervullen, de hele sabbat zogezegd overboord gooit? Je zult zeggen: dat kon de Heer heel goed doen, want Hij is ook Heer van de sabbat.
[10] Goed, maar ik vraag: wisten de farizeeërs die zich daaraan ergerden, dat de zoon van de timmerman Heer van de sabbat is? Jij bent van mening dat ze dit aan Zijn wonderwerken hadden moeten zien. Maar dan zeg ik: voor dit volk waren wonderwerken niet toereikend om de volkomen goddelijkheid in Christus te erkennen, want wonderwerken hebben alle profeten te allen tijde verricht; de echte en ook af en toe de valse. Men kan dus niet vooropstellen dat de wonderen van Christus de farizeeërs van Zijn goddelijkheid en heerlijkheid hadden moeten overtuigen.
[11] Alle profeten echter behalve Hij, hebben de sabbat geheiligd; Hij alleen wierp hem overboord. Moest dat geen ergernis zijn voor de letterknechten? Zeer zeker en toch viel er bij de Heer niet op af te dingen.
[12] Maar wat volgt hieruit? Niets anders dan dat de Heer het naleven van het gebod op zich geheel onderaan plaatst. Waarom? Een kleine gelijkenis uit jouw eigen sfeer en uit de sfeer van ieder mens die ooit op aarde heeft geleefd, zal jou het antwoord geven.
[13] Een vader had twee kinderen. Hij heeft aan zijn twee kinderen zijn wil als het ware wettelijk bekendgemaakt. Hij wees hun een akker en een wijngaard aan en sprak: jullie zijn sterke mannen geworden en daarom verlang ik nu van jullie dat jullie deze wijngaard en deze akker vlijtig voor mij bewerken. Uit jullie ijver zal ik opmaken wie van jullie beiden mij het meest liefheeft. Welnu, dat is de natuurlijke wet, volgens welke aan de zoon die zijn vader het meest liefheeft, de heerlijkheid van zijn vader ten deel valt.
[14] Maar wat doen de beide zonen? De een neemt de spade, spit de hele dag vlijtig de aarde om en bewerkt de akker en de wijngaard. De ander neemt er bij het werk zogezegd zijn gemak van. Waarom? Hij zegt: als ik op het land of in de wijngaard ben, moet ik steeds mijn lieve vader missen; bovendien ben ik niet zo hebzuchtig als mijn broer. Als ik maar mijn lieve vader heb en bij hem kan zijn die mij toch het meest na aan het hart ligt, heb ik weinig behoefte aan een of andere toedeling van een heerlijkheid.
[15] De vader zegt dan ook zo af en toe tegen deze tweede zoon: kijk toch eens hoe vlijtig jouw broer werkt en zo mijn liefde probeert te winnen. Maar de zoon zegt: o lieve vader, als ik op het veld ben, dan ben ik ver weg van u en mijn hart laat mij geen rust, maar zegt steeds luid tegen mij: de liefde woont niet in de hand maar in het hart en daarom wil ze ook niet met de hand maar met het hart gewonnen worden! Geeft u, vader, mijn broer die zo vlijtig werkt, de akker en de wijngaard; ik heb er genoeg aan als u mij maar toestaat dat ik u altijd naar hartelust mag liefhebben zoals ik u wil en moet liefhebben omdat u mijn vader, mijn alles bent.
[16] Wat zal de vader nu zeggen en wel uit het diepst van zijn hart? Zeker niets anders dan:
[17] Ja, mijn geliefde zoon, jouw hart heeft het mijne voor jou geopend; de wet is slechts een proef. Want, mijn zoon, de liefde bevindt zich niet in de wet, omdat degene die alleen de wet onderhoudt, dit doet uit eigenliefde om zo met zijn daadkracht mijn liefde en mijn heerlijkheid te verdienen. Wie zo de wet onderhoudt, is nog ver van mijn liefde verwijderd, want zijn liefde gaat niet naar mij uit maar naar de beloning.
[18] Jij hebt je binnenste naar buiten gekeerd, je hebt de wet weliswaar niet veracht, omdat je vader haar had opgelegd, maar jij hebt je boven de wet verheven en jouw liefde voerde je daaroverheen naar jouw vader terug. Daarom zal dan ook jou broeder de akker en de wijngaard krijgen en van mijn heerlijkheid bezit nemen. Maar jij, mijn meest geliefde zoon, zult krijgen wat je hebt gezocht, namelijk de vader zelf en al zijn liefde!
[19] Ik denk, mijn beste vriend, dat uit deze gelijkenis toch overduidelijk zal blijken wat waardevoller is, het slechts droogweg naleven van de wet of het overstijgen daarvan en het alleen maar omhelzen van de liefde.
[20] Mocht het jou nog niet helemaal duidelijk zijn dan vraag ik je het volgende: als jij de gelegenheid zou hebben om uit twee jonge dochters een bruid te kiezen en je er weliswaar van overtuigd bent dat ze allebei van je houden, maar toch nog niet helemaal zeker weet welke het meest van je houdt, zou je dan niet graag willen weten wie jou het meest liefheeft om vervolgens die te kiezen? Je zegt: dat is wel duidelijk, maar hoe moet je het aanleggen om daar achter te komen? Dat zullen we dadelijk zien.
[21] Kijk, eerst ga je naar de ene. Ze is ijverig bezig en ze weet zich geen raad met al het werk dat ze van louter liefde voor jou verricht, want ze maakt hemden, kousen, nachthemden en nog meer van dergelijke kledingstukken voor jou. Ze is daar zo druk mee bezig dat ze daardoor niet zelden maar amper merkt dat je naar haar toekomt. Kijk, dat is de eerste. De tweede werkt heel traag. Ze werkt ook wel voor jou, maar haar hart is zozeer met jou bezig, dat ze haar aandacht moeilijk bij het werk kan houden. Als je haar bezoekt en ze jou van verre ziet aankomen, is er van werken geen sprake meer, want dan is er voor haar niets dat waardevoller en belangrijker dan jij alleen! Jij alleen bent alles voor haar, voor jou geeft ze heel de wereld op! Zeg me eens, wie van beiden zou je kiezen?
[22] Je zegt: beste vriend, de tweede is me duizendmaal liever, want wat interesseren mij die paar hemden en kousen? Het is duidelijk dat de eerste mij alleen maar probeert te winnen door mij de waardering voor haar verdiensten te willen afdwingen. Maar de andere probeert mijn liefde te winnen. Zij staat boven alle verdienstelijkheid en kent niets hogers dan mij en mijn liefde. Deze zou ik dan ook tot vrouw nemen.
[23] Goed, zeg ik je, mijn lieve vriend, zie je hier nu niet duidelijk het karakter van Martha en Maria? Zie je wat de Heer zegt tegen Martha, die druk volgens de wet bezig is en tegen Maria, die niets doet?
[24] Daaruit kun je dan ook begrijpen, wat de Heer boven de wet uit van ieder mens verlangt en hoe Hij tevens duidelijk te kennen geeft waaruit de liefde van de mens voor God bestaat. Juist om die reden vervloekt de Heer zelfs, innerlijk geïrriteerd, de letterknechten van de wet (namelijk de farizeeërs en schriftgeleerden), prijst de zondige tollenaar en maakt voor dieven, hoereerders en echtbrekers het hemelrijk eerder toegankelijk dan voor droge letterknechten.
[25] Daarom vraag ik, als tegenwerper, met het volste recht nu nog eens: volgens welke maatstaf moet men God boven alles liefhebben? Heb ik de maatstaf, dan heb ik alles, maar heb ik de maatstaf niet, dan heb ik lief als iemand die niet weet wat liefde is. Daarom nog eenmaal de vraag:
[26] Hoe moet men God boven alles liefhebben? En ik, Johannes, zeg: God boven alles liefhebben wil zeggen:
[27] God boven alle wetten uit liefhebben! Hoe, dat zal het vervolg aantonen.
«« 101 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.