De geest, schepper van zijn eigen wereld

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)

«« 119 / 127 »»
[1] Een goed landschapschilder, tevens groot liefhebber van mooie juristenpartijen, komt van zo'n openluchtfeest thuis. De omgeving die hij daar heeft gezien, bevalt hem dermate dat hij er wel voor altijd zou willen blijven, maar zijn zaken laten dat niet toe. Wat blijft hem dan over om zich, tenminste voor de schijn, in deze voor hem zo prachtige omgeving op te kunnen houden? Hij schildert dit landschap met groot vakmanschap op twee lege, grote wanden in zijn woonkamer zo voortreffelijk, dat iedere bezoeker hoogst verbaasd ogenblikkelijk de prachtige, algemeen bekende omgeving herkent.
[2] Vraag: waar heeft onze schilder het voorbeeld voor dit landschap vandaan gehaald? Heeft hij misschien een kopergravure voor zich gehad? Of heeft hij zelf eerder ter plekke een schets van de omgeving gemaakt? Nee, noch het een noch het ander; hij heeft de contouren van het landschap levendig in zijn fantasie vastgehouden en hier op de wanden getrouw weergegeven.
[3] Dat is juist, en iedereen ziet de mogelijkheid daarvan in; maar het is zeker dat niet iedereen begrijpt op welke manier onze schilder het mooie landschap vanuit zijn fantasie op de wanden heeft aangebracht. Nu is de vraag: hoe en op welke manier heeft deze schilder het landschap vanuit zijn fantasie op de muur aangebracht? Kijk, dat is een belangrijk levensproces en dat houdt heel veel in. Daarom zullen we het ook wat nader toelichten. We hebben bij het beschouwen van onze centrale zon zo duidelijk mogelijk geleerd en doorzien wat er allemaal in de geest van de mens voorhanden is. Zou het niet in de menselijke geest voorhanden zijn, hoe zou hij zich dan ooit een idee kunnen vormen en zich een voorstelling kunnen maken van iets, dat geen sterfelijk oog ooit heeft gezien?
[4] De mens kan echter in zichzelf tot onbegrijpelijk hoge en bovennatuurlijk geestelijke aanschouwingen komen en daarom moet hij alles in zichzelf hebben, wat ooit een fantasie voortbrengen kan.
[5] Maar de fantasie van een mens kan zuiver of onzuiver zijn. Zuiver is zij wanneer de onsterfelijke geest van de mens reeds zo puur in zijn lichaam aanwezig is, wat zelden het geval is, dat zijn zuivere beelden niet door de beelden van de buitenwereld vertroebeld en verontreinigd worden. Zo kan de fantasie door het opnemen van slechts uiterlijke beelden zuiver zijn, wanneer zij door de kracht van de ziel de aanschouwde beelden vasthoudt en deze dan bij gelegenheid natuurgetrouw weergeeft. Onzuiver echter is de fantasie, wanneer de geest in het lichaam van de mens nog te passief is, zowel ten opzichte van zijn innerlijke beelden als van die van de buitenwereld. Daardoor loopt dan alles door elkaar, het geestelijke en het natuurlijke, en als hij een fantasiebeeld maakt, begrijpt niemand wat het nu eigenlijk voorstelt, iets geestelijks of iets natuurlijks. Tot deze categorie onzuivere fantasiebeelden behoren al die middeleeuwse raadselachtige obsceniteiten, volgens welke de hemel zijn wonderlijke aanzien heeft gekregen, de hel en het zogenaamde vagevuur een braadoven werden en dergelijke dwaasheden meer.
[6] Daaruit volgt echter dat in de geest, die het hele leven van zowel ziel als lichaam bepaalt, van te voren reeds alles wat de gehele oneindigheid bevat, aanwezig moet zijn, van het kleinste tot het grootste, dus hemel en hel en tussen deze beide extremen de gehele natuurlijke wereld. En dit eindeloos levendige vermogen van de geest is datgene wat jullie in het algemeen 'fantasie' noemen.
[7] Wanneer dan iemand iets uit deze rijke kamer tevoorschijn wil halen, hoeft hij alleen maar zijn liefde op te wekken. Hoe sterker de liefde wordt, des te heftiger wordt haar vlam en des te sterker haar warmte en haar licht.
[8] Door deze eigenschap van de liefde wordt het door haar opgenomen beeld zelf levendig en het tekent zich door het licht van de liefde steeds duidelijker af tot het tenslotte, evenals het landschap van onze schilder, zijn volle rijpheid heeft verkregen. En dit, door de eigenschap van de liefde volkomen gerijpte beeld in de mens zelf, is de eigenlijke innerlijke wereld van de geest.
[9] Nu weten we, waaruit de schilder de beeltenis geput heeft. Dat is al iets, maar we weten nog meer en wel, dat de geest op deze wijze de schepper is van zijn eigen wereld.
[10] We weten echter ook dat elk ding in de wereld overeen kan stemmen met goed of slecht, en dat wordt door de aard van de liefde bepaald. Is de liefde volgens Gods ordening, dan wordt door haar alles goed; is de liefde tegen Gods ordening, dan wordt door haar alles slecht. Op deze manier ontwikkelt ieder mens dan in zichzelf of de hemel of de hel.
[11] Elke daad en handeling moet aan een bepaalde plaats gebonden zijn en op zichzelf een zekere vorm of beter gezegd ceremonie hebben, waaronder zij plaatsvindt.
[12] Wat ervaren jullie in een omgeving op aarde, waar gedenktekens staan die van vele gruweldaden getuigen? Zeker zal jullie bij die aanblik een stille huivering overvallen. Kijk, dat is reeds een vorm van het helse, want in de geest vormt zich hierna eveneens een wereld die vol staat met gedenktekens van gruweldaden. In deze wereld schouwt de geest terug in oneindige diepten en ziet daarin zijn onverbeterlijk slechte gedrag. Maar heel anders is het wanneer jullie in een omgeving komen waar van oudsher mensen hebben gewoond die veel goeds en edels hebben verricht. Jullie zullen je daar echt thuis voelen en er zal een gelukzalig gevoel over jullie komen alsof jullie je bij wijze van spreken in Abrahams schoot zouden bevinden. Dat is een voorgevoel van de hemel. In absoluut geestelijke toestand komt dan juist dit gevoel samen met de vorm heel levendig tot uiting. Deze vorm is het geestelijke landschap van de hemel en dat is, zoals jullie gemakkelijk zullen inzien, eveneens het werk van de geest.
[13] Daaruit volgt heel duidelijk dat ieder mens door de aard van zijn liefde de schepper wordt van zijn eigen innerlijke wereld, en dat hij nooit in een of andere hemel of hel kan komen, maar slechts in het werk van zijn liefde. Daarom staat er ook: 'en jullie werken volgen je na'. En juist op de wijze zoals wij nu de verschijningsvorm van de hel hebben meegemaakt, beleven de ons bekende zonnekinderen dat ook. Wat er verder met hen gebeurt, zullen we in het volgende zien.
«« 119 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.