Waarom er op de centrale zonnen bijna geen dieren zijn. Een licht op het voorbeeld van de rijke jongeling. Tocht door een uitgestrekter zonnedistrict

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)

«« 27 / 127 »»
[1] Ik voel al waar jullie naartoe willen en daarom gaan we ook daarheen, waar jullie door worden aangetrokken. Kijk eens links en rechts; wat een eindeloze pracht en heerlijkheid er aan alle kanten straalt in het gebied waar we nu nog doorheen wandelen: paleizen en woonhuizen van nooit vermoede pracht, grootte en majesteit!
[2] Jullie vragen: in dit land wordt men weliswaar overweldigd door grandioze heerlijkheden, maar hoe komt het dat we daar, behalve de vissen in de gracht rondom de berg waarop het paleis staat, geen ander, groter viervoetig dier ontdekt hebben? Geliefde vrienden en broeders, afgezien van de visjes en enkele vogeltjes zullen jullie op deze centrale zon helemaal geen ander dier ontdekken. Dergelijke dieren zijn alleen aanwezig op planetaire zonnen en op hun planeten en manen, omdat juist deze, in zekere zin trapsgewijs dalend, geleidelijk aan zijn gevormd uit de uitscheidingsproducten van zulke centrale zonnen, waardoor, zoals jullie naar mijn weten al vaak hebben ondervonden, in het leven een hardere strijd om het bestaan moet worden gevoerd om tot de benodigde degelijkheid en reinheid te komen. Jullie mogen de volgende verhouding in je opnemen:
[3] Hoe meer vuur een wereld in zich draagt, des te minder harde en grove materie ze bevat die niet bevorderlijk maar hinderlijk is voor het leven. Hoe minder vuur een wereld in zich draagt, des te grof materiëler ze ook is, en daarom moet het leven er een des te hardere strijd voeren om een steeds constante vrijheid en zuiverheid te bereiken.
[4] Waarom dan? Hoe is dit duidelijk te bewijzen? Dit kunnen jullie op aarde, en wel bij de mensen zelf, al heel duidelijk zien. Mensen die vol liefde voor de Heer en hun broeders zijn, lijken op werelden vol innerlijk vuur. Hoe gemakkelijk zulke mensen tot een waarachtig, innerlijk leven komen, leren jullie uit veelvuldige ervaringen en door het eigen woord van de Heer zelf, waarin Hij zegt: 'Mijn juk is zacht en Mijn last is licht.'
[5] Maar mensen die weinig vuur bezitten, dus meer lauw zijn, hebben al een aanzienlijke hoeveelheid beproevend materiaal nodig om gewekt te worden en het leven in zichzelf te vinden. Het gaat niet bepaald snel met hen omdat hun materie nog steeds als een waar blusmiddel het vuur des levens tegenwerkt en zo het spoedig ontwaken van de geest verhindert.
[6] Nu nemen we weer een ander mens die, wat zijn liefde tot de Heer betreft, heel koud is. Deze lijkt wel op een planeet; er is heel veel stoot- en drijfkracht nodig voordat deze in een regelmatige levensbaan terechtkomt en zich dan langzamerhand door de van buitenaf op hem inwerkende stralen laat verlichten en verwarmen.
[7] Waarom is dat zo? Omdat zo'n mens zich eerst helemaal op het grofstoffelijk wereldse heeft gebaseerd en van daaruit heel moeilijk op het zuiver geestelijke kan overgaan. Er zijn ook mensen die helemaal geen vuur bezitten; die kan men vergelijken met reeds lang uitgedoofde vulkanen. Deze mensen hebben daarom ook helemaal niets geestelijks meer in zich en lijken op manen, die, ten minste aan één kant, ook bijna geen atmosferische lucht meer hebben. Ze keren steeds hun onherbergzaamste kant naar hun planeet toe en de herbergzaamste altijd van haar af. Zo is het ook met soortgelijke mensen.
[8] Zij zijn niet in staat om het hogere leven dat de planeet nog omgeeft op te nemen. Daarom zijn ze ook maar op één ding gericht en dat is hun eigen zelfzucht. Als zij zich soms al met hun weinig herbergzame kant naar het licht toewenden, dan verteren ze dit toch slechts ten behoeve van hun materiële welzijn, maar nooit voor het doen opleven en ontwikkelen van het geestelijke leven, dat tot uiting komt in een liefdevolle wisselwerking tussen de sferen waarin ieder geestelijk leven werkzaam is. Zulke mensen hebben slechts een halve sfeer en deze is gelijk aan hun eigenliefde, omdat ze altijd afgewend is van de sfeer van hun naaste. Zij lopen weliswaar met het betere deel van de mensheid mee, maar houden toch steeds behoorlijk afstand daarvan om niets van hun materiële, vergankelijke rijkdom te verliezen. Ook hebben ze in hun doen en laten een steeds zwenkende beweging, waardoor ze iedere gelegenheid waarbij ze op hun liefdadigheid zouden kunnen worden aangesproken, ontwijken.
[9] Hoe moeilijk zulke mensen tot een innerlijk leven komen, vertelt de Heer eveneens naar aanleiding van het voorval met de rijke jongeling, die ook naar de Heer kwam om zich met Zijn licht, zowel aards als geestelijk, maar alles bij elkaar genomen toch in sterk materiële zin, te verrijken.
[10] Men zou zich gemakkelijk kunnen afvragen waarom hier nu juist een rijke jongeman en niet liever een of andere oude gierigaard in het evangelie als voorbeeld werd genomen of toegelaten. Kijk, alles moet zijn veelzijdige overeenstemmende reden hebben. Zo is immers ook elke maan een jongeling van de wereld en bovendien komt het wezen van het egoïsme in een jongeling ook altijd levendiger tot uitdrukking dan in een grijsaard. Want onder duizend grijsaards treffen jullie er nauwelijks tien aan die gierig en zelfzuchtig van aard zijn. Zij kunnen worden vergeleken met de planeten die veraf staan. Maar onder duizend jongemannen zullen jullie er eveneens nauwelijks tien vinden die zich niet door eigenbelang laten leiden en meeslepen.
[11] Kijk maar eens wat een jongeman allemaal doet en onderneemt, puur omwille van zijn wereldse verzorging! De een rent zich de benen uit het lijf om een of andere rijke vrouw aan de haak te slaan. Een ander studeert zich suf om eens, of eigenlijk zo snel mogelijk een ambtenaar van aanzien te worden, en weer een ander legt zich toe op allerlei kruiperijen om op die manier zijn geringe talenten wat te verbloemen. En zo zet zowel de een als de ander zonder uitzondering al het goddelijke en geestelijke volkomen opzij en waait met alle winden mee om zodoende maar een of ander aards doel te bemachtigen.
[12] Kijk, om die reden wordt ons in het evangelie dan ook een jongeman en wel een rijke jongeman voorgesteld en ten tonele gebracht; een jongeman omdat hij meestal van allerlei zelfzuchtige interesses bezield is; rijk, omdat een jongeling nu juist die grote kwaliteiten heeft om tot het rijk van God te komen als hij zichzelf zou willen verloochenen en in de voetsporen van de Heer zou willen treden.
[13] Ik denk dat jullie aan de hand van dit voorbeeld de door mij aangevoerde verhouding volkomen kunnen begrijpen; het komt er altijd op aan: hoe meer vuur en daaruit voortkomende warmte of liefde voor God en alle naaste broeders en zusters men heeft, des te minder materie of des te minder dood en dus des te meer leven men behoudt. In het omgekeerde geval volgt daaruit: hoe meer materie, des te minder vuur en dus ook des te minder waarachtig leven er voorhanden is. Om die reden ontbreekt er dan ook op zo'n centrale zon, die bijna uit puur vuur bestaat, het materieel dierlijk leven, op enkele onbeduidend kleine diertjes na.
[14] Nu we dit weten kunnen we onze weg ook met een des te vrijer gemoed vervolgen. - Kijk nu eens, daar voor ons: we staan aan de oever van zo'n lichtrivier waarover ik jullie eerder heb verteld en waar we overheen moeten lopen om in een ander district van dit land te komen.
[15] Jullie zeggen bij jezelf, terwijl jullie met je geestesoog dit eindeloos sterk stralende, onafzienbare rivieroppervlak beschouwen: hoe kunnen we met ongeschonden voeten en zonder onze ogen te verblinden over deze zee van zonnegloed heenkomen? - Maar ik zeg jullie, zoals ik jullie al eens eerder heb gezegd: voor de geest mag er nooit enige bezorgdheid bestaan. Standvastig willen en onwankelbaar vertrouwen moeten het eeuwige richtsnoer van de geest zijn. Daarom, bedenk jullie ook niet, maar wil en vertrouw, dan zal dit element ons overeenkomstig ons willen en vertrouwen dienstbaar moeten zijn. Welnu, jullie willen en vertrouwen en de stralende stromen dragen ons behouden en bliksemsnel naar een ander, ver wereldgebied.
[16] Kijk, daar heel in de verte duikt boven de stralende golven reeds een vaste oever op. Tot aan de hemel reikende bergen, begroeid met groenglanzende bossen, zijn de eerste trofeeën van een uitgestrekt, bewoonbaar districtsgebied, die onze ogen heel weldadig en verheven wondermooi begroeten. Zal men wel steil omhoog over deze bergen kunnen gaan?
[17] Wanneer vraagt dan een geest voor wie de wegen tussen werelden zelfs openstaan, naar de steilte van een gebergte op een wereld? Daarom zullen we ook wel zonder hinderlijk moe te worden met de minste moeite over deze steilte komen.
[18] We zijn bij de oever en dus ook al aan de voet van de berg. Kijk eens naar de grond, hoe fluweelachtig hij is bekleed met heel zacht gras en wat een hoogste reinheid hij voor ons ten toon spreidt! Is het niet een lust om op zo'n grond onder de groen stralende bomen te wandelen? Ja werkelijk, dat is op zich al hemels heerlijk!
[19] Jullie zouden wel willen weten of deze bomen vruchten dragen. Deze bomen dragen geen vruchten, maar hun groene uitstraling verbindt zich met de witte stralen van de rivier en maakt de witte uitstraling daardoor intensiever, levendiger en tot in eindeloze verten werkzamer. Het is bijna hetzelfde als wanneer iemand met het witte licht van zijn geloof het daarmee verbonden groene licht van de hoop beschouwt en daardoor inziet dat het geloof daardoor meer verzadigd en ook levendiger wordt, want een geloof zonder hoop is een onverdraaglijk licht. Door de vereniging van deze twee lichten heeft er tevens een verwekking van de liefde plaats, want wie gelooft en hoopt, begint ook diegene lief te hebben in wie hij gelooft en op wie hij vertrouwt.
[20] Zo is ook hier dit enorm uitgestrekte, groen stralende bosgebied van dit grote gebergte voor ons een verzadiging van het witte rivierlicht. En kijk eens wat rond; daar waar de rivier afwaarts stroomt, zullen jullie de beide lichten in een rood licht zien overgaan, wat eveneens wil zeggen: het gevolg van geloof en vertrouwen is dat liefde zich begint te ontwikkelen. Iets dergelijks wordt jullie ook aangetoond bij het beschouwen van een regenboog. Daarom kan hij ook, vanzelfsprekend in geestelijke zin, een waarachtige vredesboog genoemd worden. - Daar we dit nu weten, kunnen we ons welgemoed over de zacht oplopende bosgrond gaan begeven.
«« 27 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.