Elfde verdieping. Het voortschrijden van de geest

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)

«« 54 / 127 »»
[1] Jullie zeggen en vragen nu: we komen dus op het eigenlijke dak van dit gebouw, dat jij een groot open plein hebt genoemd. Dat is allemaal goed en wel, lieve vriend en broeder, maar bevinden we ons hier op dit open plein nu werkelijk op de elfde verdieping ofwel de twaalfde galerij? Omdat het dak toch onmogelijk als een galerij of een verdieping kan worden beschouwd, kunnen we het uitzicht dat we vanaf het welbekende gebergte hadden niet verklaren, want we hebben toch heel duidelijk twaalf verdiepingen gezien. Waren deze twaalf verdiepingen slechts gezichtsbedrog of zit daar iets anders achter? We hebben het tijdens het beklimmen van dit wondervolle gebouw al eens over deze vreemde verhoudingen gehad, maar toen heb je ons naar een betere gelegenheid verwezen en gezegd: hoe het daarmee gesteld is, zullen we op de juiste plaats vernemen. Daarom zouden we graag alvast van jou willen horen of dit open plein misschien de juiste plaats zal zijn waar we dit antwoord zullen vernemen.
[2] Lieve vrienden en broeders, ik zeg jullie: klim maar dapper omhoog, dan zullen jullie boven in de schitterende buitenruimte vanzelf wel zien wat jullie allemaal zullen ondervinden.
[3] Datgene wat jullie zozeer ter harte gaat, heeft niet zo'n grote betekenis als jullie wel denken, maar is van dien aard, dat het zonder meer bij de eerste aanblik boven in de open lucht vanzelf duidelijk zal worden. Wij zullen echter in die vrije ruimte heel andere dingen tegenkomen die verreweg van groter gewicht en een hoger geestelijk belang zullen zijn dan de twaalfde verdieping die jullie nog missen. Ga dus nu maar monter en vlug naar boven, zodat we zo vlug mogelijk onze vrije ruimte bereiken.
[4] Kijk, wanneer men zijn schreden versnelt, bereikt men eerder zijn doel dan wanneer men deze vertraagt. Dat is een waarheid als een koe en heeft geen mathematisch bewijs nodig; maar de geest is ook in staat om voorwaarts te schrijden en wel veel meer dan het stoffelijke lichaam. Maar hoe kan de geest zijn schreden versnellen en hoe vertragen? Kijk, dat is niet zo vlug volkomen duidelijk te begrijpen; daarom zal het nodig zijn om daaraan nog voordat we het bovenste open plein volledig betreden, enkele woordjes te besteden. Luister daarom naar mij!
[5] Jullie weten dat het voortschrijden van de geest niet bestaat uit het alsmaar wijzer worden, maar enkel en alleen uit het steeds meer vervuld worden van liefde voor de Heer, en uit deze steeds grotere rijkdom aan liefde groeien alle andere volmaaktheden en bekwaamheden van de geest zonder meer op. Als dat helder en begrijpelijk is, dan is de vraag: hoe moet de mens het aanleggen om zo vlug mogelijk een overvloed aan liefde voor de Heer te verkrijgen? Want het is toch bekend dat een heleboel mensen zich echt veel aan de Heer gelegen laten liggen. Vraagt men hun echter naar hun geestelijke vervolmaking, dan zeggen ze:
[6] Wat onze geestelijke vervolmaking betreft, daarvan zal de goede God wel weten hoe het daarmee gesteld is. We houden ons zo veel mogelijk aan Zijn geboden, we nemen alle andere regels in acht, we houden de dagelijkse sabbatsrust en bidden veel tot God de Heer en vragen Hem ook altijd om onze geest zo vlug mogelijk te vervolmaken. Maar desondanks merken we nauwelijks enige vooruitgang en als we niet heel goed op onszelf passen, dan komt het ons bovendien nog voor alsof onze geest niet alleen geen vooruitgang heeft geboekt, maar eerder achteruit is gegaan, zodat er zo menigmaal een lichte twijfel bij ons opkwam en wij gedacht hebben: ofwel we zijn voor zo' n geestelijke voortgang helemaal niet voorbestemd, of de hele bewering over de vervolmaking van de geest is, althans in dit aardse leven, niets anders dan een vrome fabel of toch op zijn minst een hypothese.
[7] Welnu beste broeders en vrienden, dat is gewoonlijk bij de mensen op aarde het meest gangbare antwoord op de vraag over de aarzelende voortgang van de geest.
[8] Zou er dan geen mogelijkheid zijn om zo'n voortgang te bespoedigen? Zouden er dan geen Corneliussen meer bestaan, over welke Gods Geest komt nog vóór ze door Petrus gedoopt worden? Kijk, dat is een heel andere vraag en het antwoord daarop is zeker van het grootste praktische belang. Maar hoe zullen we zo'n bijzonder belangrijke vraag zo kunnen beantwoorden dat eenieder dan ook tevreden is met het heldere inzicht dat hij daardoor heeft verkregen? Dat zal voor ons niet zo moeilijk worden, want als er voor een zaak voldoende aanschouwelijke voorbeelden zijn, hoeft men haar slechts op de manier van een evangelist te beschouwen, en het antwoord volgt vanzelf. Daarom zullen we ons niet langer met inleidingen ophouden maar dadelijk het eerste het beste voorbeeld ter hand nemen.
[9] Laten we eens aannemen dat er in een of andere hoofdstad duizenden zijn die bijvoorbeeld muziek beoefenen. Onder deze duizenden zijn er tenminste enkele honderden die werkelijk muzikaal begaafd zijn; maar hoeveel van al deze leerlingen zullen daaruit als waarachtige musici en virtuozen naar voren treden? Misschien één, maar misschien ook zelfs geen enkele; en men kan een stad uiteindelijk gelukwensen als er uit tien jaargangen één of hoogstens twee voortkomen die zich terecht 'kunstenaar' of 'virtuoos' mogen noemen. Is dat niet een ware smaad voor de mensheid? Want iedereen kan toch zeggen: ik heb immers ook een onsterfelijke geest, een evenbeeld van God in mij! Hoe is het echter met zulke evenbeelden van de allerhoogste volmaaktheid gesteld als zich maar enkelen van hen nauwelijks boven de middelmaat weten uit te werken? Het grootste aantal blijft al zonder meer onder het vriespunt steken, alhoewel zij ook evenbeelden van God zijn. Waarom dat zo gaat zullen we zo dadelijk in de studeerkamers van onze muziekstudenten zien.
[10] Kijk, daar ligt een straatje met zo'n honderd huizen; daar wonen op z'n minst duizend jongelui die muziek studeren. Laten we bij nummer 1 binnengaan. Kijk, daar ligt de leerling nog heerlijk te slapen en dat nog wel een aardig stuk van zijn instrument verwijderd; zal hij wel een kunstenaar worden? Ik denk dat men met slapen de kunst niet leert! Gaan we huis nummer 2 binnen. Kijk, de leerling daar kleedt zich juist aan om van de mooie dag te profiteren en een uitstapje naar het platteland te maken, iets waar hij veel van houdt. Wordt hij wel een kunstenaar? Ik denk dat men op straat, op het veld of in het bos de kunst niet leert. Gaan we huis nummer 3 binnen. Kijk, daar zit toch werkelijk een leerling met zijn instrument en oefent geeuwend zijn opgaven. Zal hij misschien een kunstenaar worden? Ik denk dat voor de kunst een geeuwende ijver te gering is.
[11] Maar laten we weer naar het volgende huis gaan. Kijk, daar treffen we helemaal geen leerling aan en de slordig door elkaar liggende muziekboeken, die er verder heel verzorgd uitzien, geven ons voldoende bewijs van de ijver van onze leerling. Zal er misschien uit deze een kunstenaar groeien? Ik denk, dat eerder het hele instrument in goud zal veranderen dan dat deze leerling een kunstenaar zal worden. Laten we het volgende huis binnengaan; misschien vinden we daar zo'n aankomende kunstenaarsheld. Luister, daar zit zowaar iemand te oefenen; maar kijk eens goed naar hem, zijn ogen staan vol tranen, want hij werd net door zijn vader, die veel geld voor zijn zoon uitgeeft, met een pak slaag tot studeren aangezet. Wordt deze leerling een kunstenaar? Jullie zeggen al: ex trunco non fit Mercurius, wat zoveel wil zeggen als: moet de liefde voor de kunst er met geweld ingeslagen worden, dan zal er niet veel kunstenaarsschap tevoorschijn komen. Moeten we nog meer huizen binnengaan om soortgelijke kunstbroeders te bezoeken? Ik denk dat het niet nodig zal zijn.
[12] Maar kijk, helemaal aan het eind van de straat staat een heel onooglijk kroegje, waarin een armelijke familie gehuisvest is. Daar zullen we binnengaan en zien hoe daar de kunst wordt beoefend, omdat ook een kind van deze armelijke vader muziek studeert. Welnu, deze knaap heeft vandaag al minstens acht uur gestudeerd; maar 's avond wil de vader hem om gezondheidsredenen meenemen voor een kleine wandeling. Kijk nu eens naar die jongen, hoe hij zijn instrument aan het hart drukt en het liefkoost alsof het zijn beste levensgezel was. Slechts met veel moeite en overredingskracht van de vader kan onze kunstbroeder zich met tranen in de ogen van zijn lieveling losmaken terwijl hij zegt: mijn dierbaarste kleinood, ik kom gauw, ja heel gauw weer bij je terug! Ik vraag nu: zal hij een kunstenaar worden? Luister maar eens naar de tonen die hij na korte tijd al geleerd heeft aan zijn instrument te ontlokken en jullie zullen zeggen: ach, dat zijn wonderbare tonen! Men zou zeggen dat ze van bovenaardse ruimten komen. Ja, ja, mijn lieve vrienden en broeders, deze jongeman wordt zeker een groot kunstenaar, want hij heeft wel de juiste leermeester in zich en deze leert hem, alles aan de kunst op te offeren en nergens een grotere vreugde in te vinden dan juist in zijn muziekstudie.
[13] Alle vorigen waren ook wel leerlingen in de kunst, maar zij hadden geen liefde voor haar en zullen het daarom zonder deze meester ook nooit zo ver brengen. Maar waarom hadden zij geen liefde? Omdat het wereldse gedoe hun liever was dan de zelfverloochening en de volledige overgave aan de liefde voor de kunst. Om die reden echter zullen ze ook slechts de vruchten van hun wereldse gedoe plukken, maar nooit die van de schitterende kunst.
[14] Welnu, dit voorbeeld geeft ons voldoende opheldering over de basis die aan de bespoediging van de geestelijke vooruitgang ten grondslag ligt.
[15] Zou men wel de innerlijke volmaaktheid kunnen bereiken op wandelingen, in theaters, in de gezellige vriendenkring of bij andere wat voor wereldse zaken dan ook? O nee, uit al dit wereldse gedoe groeien geen Corneliussen op, zoals de Heer Zelf ook heel duidelijk heeft aangetoond met een gelijkenis waarin Hij verscheidene vrienden voor een gastmaal uitgenodigde, maar de vrienden allerlei verontschuldigingen aanvoerden waarom ze geen gevolg aan de uitnodiging konden geven. De een was druk met een stel ossen; een ander met huwelijksaangelegenheden; een derde met de aankoop van een stuk grond en zodoende kon niemand komen. Kijk, dat zijn wereldse beslommeringen die de vooruitgang van de geest zeker niet bespoedigen. Deze mensen zijn weliswaar heel respectabele vrienden van de Heer, anders zou Hij hen niet hebben laten uitnodigen; alleen ontbreekt hun de tijd om te komen.
[16] De Heer spreekt echter tot de rijke jongeling: 'Geef alles weg en volg Mij, dan zul je jezelf een schat in de hemel bereiden', of met andere woorden: dan zal de volmaaktheid van de geest jou ten deel vallen!
[17] Wie deze roep niet opvolgt als mijn broeders, de apostelen, die zoals jullie weten, de Heer na de eerste oproep zijn gevolgd, die moet het zich dan ook laten welgevallen dat de Heer precies zo met hem zal sollen als de geroepene dat met de Heer pleegt te doen. Daaruit kunnen we het volgende in een heel korte regel samenvatten:
[18] Hoe meer werelds gedoe, des te minder geestelijke vooruitgang; hoe minder werelds gedoe, des te vlugger de voortgang van de geest. Zonder enig werelds gedoe kan echter uit ieder mens een Cornelius groeien. Meer hebben jullie niet nodig; open daarom het poortje en klim naar de lichte, vrije ruimte!
«« 54 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.