Over het wezen van het kindschap Gods

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)

«« 63 / 127 »»
[1] Luister, onze oudste spreekt: hoge afgezant van de grote God! Nu is het me volkomen duidelijk en de kwestie van het kindschap Gods krijgt nu een heel ander aanzien. Daar het echter zo en niet anders is, zou het, vergeef me, vanuit mijn standpunt gezien, in zekere zin niet slechts tegen de goddelijke ordening zijn om naar het zogenaamde waarachtige kindschap Gods te streven, hetgeen volgens jouw recente uitspraak weinig of zelfs helemaal niets te betekenen heeft; het zou zelfs een echte dwaasheid zijn om voor niets en niemendal het goede en overdadige dat men bezit op te geven. Dan zeg ik: genoeg heen en weer gepraat over God en Vader en over mij als kind van God; voor mij hoeft het niet meer als ik tenslotte geheel met lege handen verder zou moeten!
[2] Enerzijds valt niet te ontkennen dat bij de gedachte God als Vader te hebben, en wel door de allerintiemste wederzijdse liefde, elke andere gedachte volkomen teniet wordt gedaan omdat een geschapen wezen zich toch geen nauwere band kan voortellen; anderzijds als men bedenkt dat men met betrekking tot deze grootse gedachte en deze grootse naam, op zich toch zelf helemaal niets meer is en zijn mag, en dat men zelfs steeds klaar moet staan om alle schepselen de geringste dienst te bewijzen, dan zegt deze gedachte en deze grote naam ons, als mensen van deze wereld, helemaal niets meer.
[3] Als we hier alles kunnen hebben wat ons hart begeert, tijdelijk en heel in het bijzonder in de geest eeuwig, maar als 'kinderen' ons niet eens volgens onze eigen wil over de drempel mogen begeven, luister, dan blijven we toch zeker wat we zijn. Want om niets te worden, zou een bestaan toch zeker niet nodig zijn. Als een wezen er eenmaal is, dan veronderstelt men al door dit bestaan een voortdurende ontwikkeling van zijn krachten, iets dat hier reeds het geval is; maar niet dat men vervolgens, terwijl men de hoogste voleinding verwacht, niets anders dan een volledige vernietiging van alle krachten en inzichten die men zich heeft eigen gemaakt, zou moeten verwachten.
[4] Ik denk dat je mij heel goed hebt begrepen, want ik heb nu gesproken zoals ieder maar enigszins verstandig denkend wezen wel zou hebben moeten spreken als hij de verhoudingen betreffende het kindschap Gods had horen uitleggen zoals jij dat zo-even hebt gedaan.
[5] Wat mij betreft heb ik over het kindschap Gods een heel andere mening en durf stellig te beweren dat er achter het kindschap Gods heel wat meer schuilgaat dan jij me hebt meegedeeld. Het kan best zijn dat men als kind zeker vanuit de hoogste liefde tot de Vader vrijwillig alles opgeeft. Dat is echt eigen aan het karakter van de liefde, maar dat men anderzijds voor zo'n gering offer iets onuitsprekelijks mag verwachten, kan de hele eeuwigheid mij niet betwisten.
[6] Wij hebben hier weliswaar volgens onze geestelijke leer het grote vermogen gekregen, om als geesten alle diepten van Gods scheppingen te bereizen en onuitsprekelijk te genieten van Zijn eeuwige talloze en meest veelsoortige wonderwerken, maar naar ik ten sterkste vermoed, kunnen de kinderen van God in één oogopslag overzien, waarvoor wij eeuwigheden nodig hebben. Wij hebben wel de macht om als geesten de dingen van onze wereld en bijgevolg ook die van andere werelden die van deze afhankelijk zijn, te regelen, maar de kinderen Gods, die met God heel nauw verbonden en intiem verenigd zijn, zijn zeker medescheppers. En terwijl wij toch altijd slechts materiële zaken moeten regelen, hebben de 'kinderen uit God', hun Vader, niet alleen de heerschappij over de totale, eindeloze materiële schepping, maar ook over alle geestelijke schepselen.
[7] Kijk, dat is mijn mening en voor de waarheid daarvan bied ik alles wat ik op deze wereld maar het mijne mag noemen als onderpand aan. Je hebt weliswaar gezegd dat een kind zich zonder de wil van de Vader niet over de drempel mag begeven, zelf geen spijzen mag nemen en in eenvoudige hutten moet wonen. Dat wil ik allemaal graag aannemen, maar als men als kind van God in één oogopslag alle eindeloze heerlijkheden van God kan overzien, dan zou ik toch graag willen weten waartoe men zijn voeten nog over de drempel zou zetten. Wanneer men verder in een volmaakt scheppend vermogen met God Zelf in het eeuwige centrum staat van waaruit alle talloze schepselen gevoed worden, dan zou ik wel eens de reden willen weten die iemand zouden noodzaken zichzelf van voedsel te voorzien, terwijl men in het centrum van al het leven staat. En ook denk ik dat het net zo gesteld is met de eenvoud van de woningen van Gods kinderen. Of het nu een hut is of een paleis, dat komt toch allemaal op hetzelfde neer als men in zichzelf alle heerlijkheden van God aanschouwelijk bijeen heeft.
[8] Wanneer men zich in de heerlijkheid boven de hele oneindigheid en eeuwigheid bevindt, een heerlijkheid die alle schepselen van de oneindigheid niet in het minst kunnen verminderen, dan kan men evengoed een allergeringste dienaar en een knecht van alle knechten zijn. Want wat verliest men daarbij? Moet de hele schepping, als het erop aankomt, hem dan niet toch op de allerlichtste wenk stipt gehoorzamen?
[9] Het is waar, onze geesten hebben ook kracht en macht om over de eigen wereld te heersen, maar zijn ze daarom heer en meester over die wereld? O nee! Ze doen weliswaar wat ze willen, maar zij kunnen niet willen, wat ze willen. Onze wil is in jullie gegrond, jullie echter zijn vrij in het willen van Hem, die jullie Vader is!
[10] Hoge afgezant van de Heer! Ik geloof dat ik de situatie juist heb ingeschat, maar desondanks vraag ik je of je mij daarover nog enkele woordjes zou willen zeggen, opdat ik daaruit zou kunnen opmaken, in hoeverre mijn oordeel met de allerhoogste waarheid overeenkomt.
[11] Nu spreek ik en zeg: luister, mijn geachte oudste van dit oord, ik wist immers wel dat jij in jezelf het juiste licht zou vinden, nadat ik jou daartoe de juiste weg heb getoond. Jouw oordeel is juist; je hebt deze keer het wezen van het kindschap Gods precies onderkend. Zoals jij het hebt omschreven, zo is het ook, maar door de deemoed en de liefde word je dan toch weer genoodzaakt, het door jou zo veroordeelde 'meer' en niet het door jou eerder zo geprezen 'minder' te verkrijgen.
[12] Wat echter nu te doen? Want kijk, je bent noch met het een noch met het ander tevreden. Bij het verkrijgen van 'meer' zijn deemoed en liefde volgens jou een slecht middel, dus geen deugd; het 'minder' krijgen voor zo'n deugd lijkt jou een dwaasheid. Hoe moet deze zaak dan geregeld worden om jou tevreden te stellen? Ik zal dit raadsel voor jou oplossen.
[13] Kijk, jij hebt nog het idee dat men slechts dan meer zou moeten krijgen, als men meer verlangt en minder als men minder verlangt. Ik zeg je echter: dat is de maatstaf van het schepsel, maar bij de Schepper is het omgekeerde het geval. Wie veel verlangt, zal weinig ontvangen; wie weinig verlangt, zal veel ontvangen; wie niets verlangt, hem zal alles ten deel vallen!
[14] Je vindt deze gang van zaken misschien wat onnatuurlijk, maar kijk, er zijn bij jou toch ook soortgelijke omstandigheden waarin jij doorgaans niet anders handelt dan de Heer dat doet. Wanneer iemand jou bijvoorbeeld een dienst bewijst en daar een hoog loon voor verlangt, hoe zal hij dan in jouw hart ontvangen worden? Je zegt: dan krijgt hij geen warm onthaal. Wanneer hij jou echter een grote dienst bewezen heeft en er weinig voor verlangt, hoe zal hij dan in jouw hart ontvangen worden? Jij zegt: hij zal een warm onthaal krijgen. Maar wanneer iemand alles voor jou heeft gedaan wat je ook maar hebt gewenst en uiteindelijk niets van jou verlangt omdat hij alles deed uit liefde voor jou, zeg eens, hoe wordt hij dan in jouw hart ontvangen? Je zegt: hem zal ik aan mijn rechter zijde plaatsen en ik zal alles met hem delen, want bij hem staat mijn hart volledig in de schuld.
[15] Kijk mijn geachte oudste, dat is nu precies de verhouding van God tot Zijn schepselen. Doe je het laatste, dan ben je een kind Gods en zul je eveneens door Hem aan Zijn rechterzijde geplaatst worden. Dat bewerkstelligt bovenal de liefde, want God kijkt niet in de eerste plaats naar het werk maar vooral naar de liefde. Vloeit het werk voort uit de liefde, dan heeft het voor God waarde; vloeit het echter alleen uit de wijsheid voort, dan heeft het ofwel geen waarde, of slechts waarde voorzover de liefde daarbij in het spel was. Nu weet je alles en hoef ik jou verder niets meer te zeggen. Wil je de jou duidelijk aangegeven weg bewandelen, dan weet je nu heel goed welk doel je kunt bereiken; blijf je echter zoals je bent, dan zul je eveneens jouw goede doel bereiken maar niet het eigenlijke kindschap Gods!
[16] Kijk nu, onze oudste wordt heel deemoedig en overdenkt mijn woorden goed. Hij zal weldra het woord tot zijn kinderen richten; daar zullen wij nog naar luisteren, vervolgens het volk zegenen en dan dadelijk weggaan.
«« 63 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.