Hoe moet men God zoeken?

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)

«« 74 / 127 »»
[1] Kijk, daar zijn reeds enkelen die zich zojuist tot hun leraar hebben gericht met de opmerking dat ze nu eigenlijk genoodzaakt zijn om te geloven dat er behalve de leraren, die wonderbaarlijke dingen voor hen verrichten, geen God bestaat. God heeft zich immers, ondanks de vurige liefde waarmee ze Hem in hun hart hebben gesloten, zelfs niet aan één van hen ook maar enigszins waarneembaar vertoond.
[2] Hoe reageren de leraren op de uitlating van hun leerlingen? Luister maar naar de leraar, die zo'n verhaal heeft aangehoord; hij zegt tegen zijn leerlingen:
[3] Geliefde kinderen, het kan zijn dat God zich nog niet bij jullie heeft aangediend, maar het is ook mogelijk dat Hij zich heeft aangediend, maar dat jullie te onoplettend waren en het niet hebben waargenomen.
[4] Zeg me daarom: waar waren jullie toen jullie God in jullie harten hebben gezocht? Waren jullie buiten onder de bomen in de tuin of op de galerij van de zaal, of waren jullie op de grote zolder van het schoolgebouw of in een of andere kamer, of waren jullie in je woonvertrekken, die buiten deze grote leerschool rijkelijk gebouwd zijn? En vertel me ook, wat jullie zo hier en daar gezien, opgemerkt en gevoeld hebben.
[5] De kinderen zeggen: we waren buiten onder de bomen en bekeken daar de heerlijkheden van de scheppingen van God, in wie we moeten geloven, en we prezen Hem omdat Hij zulke prachtige dingen heeft gemaakt. We stelden ons Hem voor als een echt lieve Vader die graag naar Zijn kinderen toekomt, en daardoor kregen we in ons hart ook het sterke verlangen om Hem te zien, Hem dan met al onze kinderlijke liefde tegemoet te snellen, Hem te omarmen en met alle kracht die in ons is te liefkozen.
[6] Maar van geen enkele kant kwam er een of andere vader naar ons toe. Ook hebben we elkaar zorgvuldig gevraagd of de een of de ander nog niets van de Vader had bemerkt. Maar eenieder van ons bekende openhartig dat hij zelfs in de verste verte niet het allerminste had gemerkt.
[7] Daarna verlieten we die plaats, holden de zolders van het schoolgebouw op en deden daar hetzelfde, maar het resultaat was net zo als onder de bomen. Van daar gingen we naar onze woonvertrekken, in de veronderstelling dat de Vader ons hier eerder zou bezoeken omdat we daar veel hadden gebeden en Hem innig hadden gesmeekt of Hij zich aan ons zou willen laten zien. Maar het was allemaal tevergeefs! Aangezien we jouw raad dus hebben opgevolgd, maar zonder resultaat, zien we ons nu genoodzaakt met jouw leer in te stemmen en te denken dat er eerder geen dan wel een God bestaat. En zodoende hebben we onder elkaar het volgende besluit genomen: als er al een of andere god bestaat, dan bestaat er toch geen hele, maar een gedeelde in alle levende en vrij werkende wezens, zoals jullie en wij zijn. God is dus slechts een verzamelbegrip van de levende kracht, die echter pas in wezens zoals jullie zijn, uit vrije wil zichzelf en anderen herkent en daardoor ook machtig werkend optreedt.
[8] Ziedaar de kleine filosofen, maar herken ook tegelijkertijd de oorzaak of de verkeerde zaadkorrel waarvan al deze wankele, verstandelijke speculaties de vrucht zijn!
[9] Wat zegt onze leraar van dit wijsgerige betoog van zijn leerlingen? Luister, zijn woorden luiden als volgt: mijn lieve kindertjes, nu heb ik echt duidelijk in jullie de reden gezien waarom er zich geen God aan jullie heeft getoond, noch onder de bomen, noch op zolder, noch in jullie kamers (dat wil zeggen noch door bevindingen, verkregen door het onderzoeken en ontleden van de natuur, noch langs de weg van hogere bespiegelingen van het verstand of intellect, noch in jullie niet boven het alledaagse verheven gemoed), omdat jullie al met twijfels op zoek zijn gegaan.
[10] Jullie hebben God niet met zekerheid, maar hoogstens mogelijkerwijze verwacht. Maar God, als Hij bestaat, moet toch in Zichzelf de hoogste, absolute zekerheid zijn. Toen jullie echter met de onzekerheid van jullie denken, geloven en willen de hoogste goddelijke zekerheid zochten, hoe zou deze zich dan wel aan jullie hebben kunnen openbaren? Onthoud dus goed, wat ik jullie nu zal zeggen:
[11] Wanneer jullie God willen zoeken en Hem ook zichtbaar willen vinden, dan moeten jullie er met de grootste zekerheid op afgaan en Hem ook zo zoeken. Jullie moeten zonder de allerminste twijfel blijven geloven dat Hij bestaat, ook al zouden jullie Hem ook nog zo lang niet ergens te zien krijgen. En met dezelfde zekerheid waarmee jullie aan Hem geloven, moeten jullie Hem dan ook met jullie liefde omvatten. Pas dan zal blijken of jullie in je denken, geloven, willen en liefhebben de grootst mogelijke zekerheid hebben verkregen.
[12] Hebben jullie deze verkregen, dan zal God zich ook zeker laten zien, als Hij bestaat. Hebben jullie deze zekerheid echter niet verkregen, dan zullen jullie eveneens onverrichter zake weer bij mij terugkomen zoals het deze keer het geval was.
[13] Kijk, de kinderen denken goed over de les van de leraar na en één kind, ogenschijnlijk het zwakste onder hen, gaat naar de leraar toe en zegt: luister naar me, lieve wijze leraar. Wanneer ik heel alleen in mijn kamertje zou gaan en daar God de Heer als de meest liefdevolle Vader alleen met mijn liefde echt overtuigend zou omvatten, terwijl ik er bovendien nog nooit echt aan heb kunnen twijfelen of Hij al dan niet zou bestaan, maar ondanks alle tegenbewijzen voortdurend in mijzelf aan het geloof in een God heb vastgehouden, - denk je dan niet dat Hij zich aan mij zal tonen als ik Hem alleen maar zou willen liefhebben? Want dat vele nadenken over het geloven lijkt me toch een beetje moeilijk.
[14] De leraar zegt tegen het kind: ga maar, mijn lieve kind, en doe wat jou goeddunkt; wie weet op voorhand of je geen gelijk hebt? Ik kan nu noch ja noch nee tegen je zeggen, maar zeg alleen: ga maar en ondervind wat de liefde allemaal vermag!
[15] Kijk nu, het kindje loopt de zaal uit naar zijn kamer en de andere kinderen vragen de leraar of hij het voornemen van dit ene kind, dat zich zojuist naar zijn kamer begaf, beter vindt dan hetgeen zij nu, zijn raad opvolgend, denken te gaan doen, namelijk met alle zekerheid eropuit gaan om naar God te zoeken.
[16] Maar de leraar zegt: jullie hebben gehoord wat ik tegen die ene medeleerling van jullie heb gezegd, namelijk noch ja noch nee; precies hetzelfde zeg ik ook tegen jullie. Ga eropuit en doe wat jullie het beste lijkt en de ervaring zal jullie leren welke weg de betere en kortere is, of de ene verkeerd en de andere juist is, of dat beide verkeerd of beide juist zijn.
[17] Kijk nu, een deel van de kinderen kiest voor zekerheid, een ander deel echter alleen voor de liefde. Zij die voor de zekerheid kiezen gaan diep nadenkend, vastberaden en met een sterk geloof de tuin in; de anderen echter begeven zich naar hun kamers om God te zoeken.
[18] Maar kijk eens, daar komt het kind dat als eerste vol liefde voor God wegsnelde, begeleid door een eenvoudige man terug naar de zaal en gaat rechtstreeks op de leraar af. Wat zal het wel te vertellen hebben?
[19] Luister, het kind zegt: lieve, wijze leraar, kijk nu toch eens! Toen ik in mijn kamertje de lieve grote Hemelvader zo echt begon lief te hebben, kwam deze eenvoudige man naar me toe en vroeg mij of ik de Vader in de hemel werkelijk wel zo liefhad. Ik zei tegen Hem: och lieve man, dat kun je toch wel van mijn gezicht aflezen. Daarna vroeg de man mij hoe ik me de grote Hemelvader in mijn gemoed voorstelde. En ik zei tegen hem: ik stel me Hem als een mens voor; maar wel moet Hij heel groot en sterk zijn en ook zeker een grote glans om zich heen hebben, omdat deze wereld en de zon die op haar schijnt al zo buitengewoon heerlijk en stralend zijn.
[20] Daarop tilde de eenvoudige man mij op, drukte mij aan zijn hart, gaf me een kus en sprak toen tot mij: breng me maar naar jouw leraar in de leerzaal; daar zullen we alles verder heel grondig bespreken om daaruit te kunnen afleiden hoe de Hemelvader, als Hij bestaat, eruitziet en hoe Hij alles uit Zichzelf schept, leidt en regeert. En kijk, lieve wijze leraar, daar ben ik nu met de eenvoudige man. Wat dunkt jou, wie mag deze man wel zijn, want hij ging immers zo lief met mij om?
[21] De leraar zegt met zichtbare allerhoogste liefde en achting: o overgelukkig kind, jij hebt de juiste al gevonden. Kijk, dat is God, onze meest liefdevolle Vader! En de Heer buigt Zich nu voorover, neemt het kind op Zijn arm en vraagt het: ben Ik wel degene die jouw leraar jou heeft aangekondigd? En het kind zegt heel opgewonden: o ja, U bent het, dat zie ik immers aan Uw oneindige goedheid, want wie anders is zo goed als U, dat hij mij op zijn arm zou nemen en mij zo zou omarmen en liefkozen als U? Maar nu houd ik ook zo onbegrijpelijk veel van U, dat ik eeuwig nooit meer van U kan scheiden. Laat me daarom niet meer hier alleen achter, lieve Heilige Vader, want nooit heb ik zo'n goedheid en liefde gevoeld als nu op Uw arm! En de Heer zegt: wees maar niet bang, mijn kindje; wie Mij eenmaal gevonden heeft zoals jij, verliest Mij eeuwig niet meer. Maar nu moet je niets meer over Mij zeggen, want daar komen ook de andere kindertjes die Mij zochten, maar nog niet gevonden hebben. Deze zullen we een beetje op de proef stellen, opdat ze Mij ook zullen vinden. Wees daarom nu rustig totdat Ik je een wenk zal geven!
«« 74 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.