Beschouwingen bij het negende gebod

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)

«« 88 / 127 »»
[1] Voordat we echter het verlossende woord spreken, is het noodzakelijk dat we vooraf nog enkele opmerkingen plaatsen waarmee we zo menig juridische veelvraat en hypergeleerde verkondiger van het volkerenrecht de mond zullen snoeren. Want deze zouden eventueel het eigendomsrecht van het verzamelrecht kunnen afleiden, waardoor ze ons, tenminste naar de schijn, zouden kunnen verslaan. Daarom zullen we ons ook op dit punt indekken.
[2] Het valt zeker niet te ontkennen, dat iedereen vóór het gebruiksrecht het verzamelrecht moet hebben. Want voordat iemand zich niet met zijn handen en met zijn kracht iets haalt en toebereidt, kan hij zijn gebruiksrecht niet doen gelden. Het is nu eenmaal zo, dat voordat iemand een appel in zijn mond kan steken, hij hem eerst van de boom moet plukken of van de grond moet oprapen.
[3] Voor het 'verzamelrecht' moet hij eveneens op verscheidene goddelijke oorkonden kunnen bogen. Oorkonde nummer 1 zijn de ogen; daarmee moet hij kijken waar iets te vinden is. Oorkonde nummer 2 zijn de voeten; daarmee moet hij zich daarheen begeven, waar iets te vinden is. Oorkonde nummer 3 zijn de handen; daarmee moet hij plukken en nemen wat er is. Volgens deze oorkonden heeft de mens dus van de Heer het verzamelrecht als oorspronkelijk en onbetwistbaar eigendomsrecht verkregen.
[4] Zou men hier echter niet kunnen zeggen: is het verzamelde dan niet volkomen het eigendom van degene die het volgens zijn goddelijke verzamelrecht voor zijn gebruik bijeen heeft gezocht? Heeft een ander nu het recht om zijn handen uit te steken naar, of zijn verlangen te richten op hetgeen zijn naaste bijeen heeft gezocht? Kennelijk bepaalt toch het ene recht het andere. Heb ik van de Schepper het natuurlijk gebruiksrecht, dat in de maag en op de huid geschreven staat, dan moet ik ook het verzamelrecht hebben, omdat ik zonder het verzamelrecht niet aan het gebruiksrecht kan voldoen.
[5] Waartoe dient mij het verzamelrecht als het mij de hap die ik naar de mond breng niet garandeert? Want als iedereen het recht heeft om mij de appel, die ik volgens mijn verzamelrecht met eigen hand heb opgeraapt, af te pakken omdat hij misschien te gemakzuchtig is om er zelf een op te rapen, dan moet ik toch duidelijk met mijn gebruiksrecht het loodje leggen en, of ik wil of niet, verhongeren.
[6] Het is dus noodzakelijk dat het verzamelrecht op zijn minst het eigendomsrecht kan eisen over hetgeen men verzameld heeft, anders kan er geen sprake zijn van een eerlijk gebruiksrecht.
[7] Aan het verzamelrecht is ook het recht van toebereiden en vervaardigen verbonden. Is het mij echter niet toegestaan om op het door mij toebereide en vervaardigde goed een volkomen eigendomsrecht te doen gelden, dan is iedere daadkracht tevergeefs en ben ik genoodzaakt om ten eerste alle eetbare dingen heimelijk rauw op te eten en ten tweede altijd naakt rond te lopen. Want wanneer ik voor mijzelf een kledingstuk vervaardig en een ander, die voor deze bezigheid te lui is, het mij krachtens zijn gebruiksrecht afneemt, dan is het de vraag, hoe het er dan met mijn eigen gebruiksrecht voorstaat.
[8] Wanneer ik voor mijzelf in een koudere streek een huis bouw en daarop, krachtens het recht van verzamelen en vervaardigen, geen eigendomsrecht heb, dan kan het eerste het beste gezelschap mij uit het huis zetten om daarop in mijn plaats hun eigen gebruiksrecht toe te passen.
[9] Daaruit blijkt duidelijk dat het natuurlijke verwervingsrecht met een zeker prerogatief eigendomsrecht (oergrondrecht) voor nijvere mensen gepaard moet gaan, omdat welbeschouwd zonder zo'n eigendomsrecht het bestaan van een menselijke gemeenschap zelfs niet eens denkaar zou zijn.
[10] Maar als het verzamelrecht en het recht van toebereiden volkomen wettig verleend is, dan moet ook een stuk grond waarop ik heb gezaaid, evenals een boom die ik heb geplant en veredeld, mij prerogatief als eigendom worden toegekend.
[11] De volgende vraag is: wie verleent mij dat recht bij het ontstaan van een kolonie? Dat is gemakkelijk uit te leggen. De kolonisten kiezen uit hun midden iemand die wars van iedere hebzucht en tevens zeer wijs is, als hun chef. Zij verlenen hem het recht van verdelen en dus ook van toewijzen, met de wederzijdse, beëdigde beschermingsplicht ter handhaving en naleving van zijn uitspraak. Ten gevolge van deze verzekering zal een eventuele weerspannige door de ordelievende broeders namens de chef tot de orde worden geroepen. Op de middelen, het hoe en waarmee, komt het niet aan, want deze kunnen en moeten pas naar de mate van het verzet worden vastgesteld en vervolgens worden toegepast.
[12] Wie ziet hierin niet ogenblikkelijk de onderdanigheid en de eerste monarchistische grondlegging van een staat; maar wie ziet tegelijkertijd ook niet in dat, zodra het verzamelrecht, het recht van verwerven en het recht van toebereiden systematisch met een prerogatief eigendomsrecht verbonden is, niemand met betrekking tot het hem toegekende eigendom in zijn recht van verzamelen, verwerven en vervaardigen beperkingen kunnen worden opgelegd. In tegendeel, er moet de leidende chef in de eerste plaats veel aan gelegen zijn, om bij de onder zijn leiding staande personen de ijver tot verzamelen en vervaardigen op de hun in eigendom gegeven bezittingen zoveel mogelijk aan te sporen. En hoe meer iemand zich op zijn bezittingen door vlijt verwerft, des te aangenamer wordt de situatie waarin zijn gebruiksrecht onbeperkt gewaarborgd is.
[13] Is echter eenmaal het eigendomsrecht als waarborg voor het verzamelrecht, voor het recht van verwerven en voor het gebruiksrecht noodzakelijkerwijs vastgelegd, dan is daaraan vanzelfsprekend het beschermrecht verbonden, want zonder dit recht is niemand bevoegd zich bezitter te noemen van het door de chef aan hem toegewezen eigendom.
[14] Dit beschermrecht vereist echter allereerst het nauwkeurig opmeten van het eigendom. Zijn de grenzen eenmaal goed vastgelegd, dan pas kan iedere eigenaar gebruikmaken van het beschermrecht ofwel het recht ter verdediging van zijn eigendom.
[15] Dit beschermrecht is echter zonder gevolmachtigde bewakers onuitvoerbaar. Er moeten dus verdedigers opgesteld worden, die het onbeperkte recht hebben om de grenzen van een ieders eigendom veilig te stellen. Daarom moeten zij het executierecht hebben, dus een straf- of tuchtigingsrecht. Maar wie moet deze bewakers leiden? Zeker niemand anders dan de chef die de hele kolonie leidt.
[16] Hier begint dus al onvermijdelijk het ontstaan van het militarisme en ook stellen we tevens de onbegrensde macht vast van de chef, die nu door middel van zijn manschappen kan bevelen en zijn geboden kan sanctioneren.
[17] Hebben we het zover gebracht, wie kan dan nog opstaan en zeggen dat de tegenwoordige staatsregelingen niet op dit goddelijke recht zijn gebaseerd? Ja, een criticus is alles om het even, alleen kan hij het opperste eigendomsrecht van een monarch nog niet begrijpen. Maar ik zeg: heeft men zo het voorgaande bewezen, wat verreweg het moeilijkst was, dan laat het opperste eigendomsrecht van een monarch zich daarnaast al slapende bewijzen. We zullen zien.
[18] Wanneer nu door de wijsheid van de leidende chef elk bezit rechtmatig is en de chef ter bewaking van de bezittingen der kolonisten altijd inzetbare bewakers ter zijde staan, heeft de chef dan niet het tweevoudige recht om tegen de, dankzij zijn wijsheid, tevreden kolonisten te zeggen: ik ben in jullie midden, heb door mijn wijsheid voor jullie gezorgd, en jullie hebben mij tot leidinggevende chef gemaakt omdat jullie juist mij als de minst hebzuchtige man onder jullie hebben gezien.
[19] Ik heb het land derhalve eerlijk onder jullie verdeeld en bescherm het nu met mijn wijsheid en met behulp van de onder mijn wijze leiding staande bewakers. Maar bij het verdelen heb ik, ten gevolge van mijn gebrek aan hebzucht, mijzelf helemaal vergeten. Aangezien jullie toch zeker aan mijn verdere wijze leiding veel gelegen moet zijn, zullen jullie toch ook wel begrijpen dat ik niet van de lucht kan leven. Daarom vraag ik jullie: wat mag ik dan voor mijn levensonderhoud verwachten? Tijd om te verzamelen heb ik niet, want ik moet mijn tijd gebruiken om er steeds over na te denken hoe jullie bezittingen voortdurend beschermd kunnen worden.
[20] Jullie zullen dus inzien dat een trouwe arbeider ook zijn loon waard is. Daarom verorden ik, dat jullie met elkaar overeenkomen om, mij uit jullie eigen beveiligde voorraad in mijn levensonderhoud te voorzien. Ik kan daar met des te meer recht aanspraak op maken omdat de instandhouding van eenieders eigendomsrecht uitsluitend van mijn onderhoud afhangt. Naast mijn onderhoud is echter ook nog een ander onderhoud noodzakelijk, namelijk dat van de manschappen die voor de veiligheid van jullie eigendommen zorgen, want ook zij hebben geen tijd om te werken omdat ze voor de goede orde jullie grenzen moeten bewaken.
[21] Jullie eigen voorspoed en welzijn moeten jullie toch zeker de ogen openen voor het feit, dat wij, ik en de bewakers, in tegenstelling tot jullie, geen inkomsten hebben en dat daarom eenieder van jullie zich bereid moet verklaren om voor zijn eigen bestwil aan mij een bepaalde belasting te voldoen.
[22] Deze duidelijk gestelde vordering lijkt alle kolonisten volkomen terecht en billijk en zij schikken zich in het voldoen daarvan. Op deze wijze heeft de leidinggevende chef reeds zijn eerste natuurlijke, hoewel geen hoofd-, maar toch een mede-eigendomsrecht bij alle kolonisten bedongen.
[23] Tussen mede-eigendomsrecht en hoofdeigendomsrecht bestaat echter zo'n kleine kloof, dat daaroverheen zelfs het kleinste kind het andere bij de hand kan pakken. De chef hoeft nu maar te zeggen: beste kolonisten, het kan jullie niet ontgaan zijn dat er tegenover de onze nog een andere kolonie is gevestigd. Om ons echter tegen hen te kunnen beschermen, moeten jullie mij in ieder opzicht het onbeperkte recht verlenen om in geval van nood als jullie chef, en in zekere zin als hoofdeigenaar van jullie eigendommen te kunnen optreden, zodat ik in zo'n situatie de buitengrenzen volgens mijn wijze inzichten kan versterken. Ik moet het recht hebben om in jullie aller naam en voor jullie aller welzijn met een vreemd volk, voor het geval het machtiger zou zijn dan wij, doelmatig te onderhandelen.
[24] Verder moeten jullie als kolonisten die mijn leiding nodig hebben, om die begrijpelijke redenen ook inzien dat er voor mij, als jullie hoofd, in jullie midden een vaste woonplaats moet worden gebouwd, waar ik mijzelf, vooral voor jullie behoud, kan beschermen en staande houden. Toch is het voor mijn veiligheid en jullie welzijn niet voldoende om alleen voor mij een woonhuis te bouwen, maar daaromheen moeten een aantal andere huizen gebouwd worden, waar uitsluitend de onder mijn leiding staande manschappen ter bescherming en verdediging kunnen wonen. Dat betekent met andere woorden: jullie moeten in jullie midden een sterke woonstede (residentie) voor mij bouwen, waarin ik volkomen veilig ben, zowel voor aanvallen van vreemden alsook voor mogelijke aanvallen van jullie zelf.
[25] We zien hier overduidelijk hoe een monarch zich noodzakelijkerwijs tot hoofdeigenaar van een land bestempelt. Maar dat is niet genoeg. We zullen nog andere redenen horen en wel uit de mond van de oprichter zelf, want hij zegt verder:
[26] Beste kolonisten, de onomstotelijke noodzaak om in jullie midden een sterke woonstede voor mij te bouwen heb ik jullie duidelijk uiteengezet. Dus kennen jullie de eerste reden. Maar luister verder naar mij: het land is wijd uitgestrekt; het is onmogelijk dat ik overal zelf aanwezig kan zijn. Daarom wil ik jullie aan een proef onderwerpen en de meer wijzen onder jullie als mijn ambtsdragers en plaatsvervangers over het land verdelen. Aan deze plaatsvervangers is dan iedereen voor zijn eigen welzijn dezelfde gehoorzaamheid verschuldigd als aan mijzelf.
[27] Zou echter een of andere, onder mijn wijze leiding staande onderdaan door een door mij gekozen ambtsdrager een vermeend onrecht worden aangedaan, dan heeft in zo'n geval eenieder het recht om bij mij zijn beklag in te dienen. Hij kan er dan van verzekerd zijn dat hem, al naargelang de omstandigheden, volkomen recht zal wedervaren. Daarentegen moeten jullie mij, voor jullie eigen welzijn en om alle onenigheid te voorkomen, de meest trouwe en gewetensvolle verzekering geven, dat jullie je zonder verdere tegenspraak gewillig naar mijn eindoordeel zullen voegen. Gebeurt dat niet dan moet ik, voor het welzijn van allen, eveneens van het door jullie allen aan mij verleende, onbetwistbare recht gebruik kunnen maken, om een tegen mijn eindoordeel rebellerende persoon door tuchtiging te dwingen om zich aan mijn wil te onderwerpen. Als dit alles zo geordend is en gehandhaafd wordt, dan pas zullen jullie waarlijk een gelukkig volk zijn!
[28] We zien hier een tweede stap, die van al het voorafgaande is afgeleid: nummer een naar alleenheerschappij en nummer twee naar het hoofdeigendomsrecht over het bezit van het gehele land. En zo hebben we de eerste, volkomen in de natuurlijke gang van zaken besloten liggende basis, op deze manier onweerlegbaar aangetoond. Deze basis kan de natuurlijke, de van de menselijke samenleving afgeleide, noodzakelijke basis genoemd worden. Maar nu zal iemand zeggen: dat is op zich allemaal even vanzelfsprekend en juist als de vanzelfsprekendheid dat de mens ogen nodig heeft om te zien en oren om te horen. Kijken we naar deze toch nog echt ruwe kolonisten, dan zien we dat ze werkelijk heel ijverig zijn en hun leider trouw gehoorzamen.
[29] Maar juist door deze gehoorzaamheid beginnen de kolonisten hun leidsman mettertijd meer en meer te vrezen. En vanuit deze vrees vragen ze zich onderling af: hoe komt het toch dat van ons allen alleen deze man zo buitengewoon verstandig is en dat wij allen ten opzichte van hem als echte sukkels moeten worden beschouwd? Deze vraag, hoe gering en onbeduidend ze in het begin ook lijkt, is van uitzonderlijk belang en in haar beantwoording wordt pas de onschendbare staat van de alleenheerschappij en het hoofdeigendomsrecht van de monarch bezegeld. Dat klinkt vreemd, zal menigeen bij voorbaat zeggen, maar nog een beetje geduld, en dan zullen we de zaak dadelijk in een ander licht beschouwen!
«« 88 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.