Wie zondigt er tegen de goddelijke oerordening van het negende gebod?

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)

«« 91 / 127 »»
[1] Ten tweede komt in het gebod zelf de wijze beperking van het verzamelrecht en het recht tot vervaardigen duidelijk en heel begrijpelijk tot uiting. Als we de bij het eerste punt vermelde verhoudingen van de kenmerken van het oorspronkelijke grondeigendomsrecht ernaast leggen, dan duidt het negende gebod toch precies daarop, want het zegt uitdrukkelijk dat men niet moet verlangen naar hetgeen van een ander is.
[2] Wat is nu van de ander? Op het door de Heer voor het algemeen onderhoud van de mensen geschapen aardoppervlak, is van de ander precies zoveel als hem volgens zijn natuurrechtelijke, van zijn behoeften afgeleide maatstaf, toekomt. Wie derhalve meer dan deze hoeveelheid verzamelt en vervaardigt, zondigt feitelijk al in de eerste graad tegen dit gebod, omdat in dit gebod zelfs het verlangen ernaar reeds als strafbaar wordt aangemerkt.
[3] Een zonde van de tweede graad tegen dit gebod begaat de trage, die te lui is om zijn van oorsprong rechtmatige verzamelrecht uit te oefenen, maar die wel steeds met het verlangen rondloopt om te bemachtigen wat een ander volkomen rechtmatig heeft verzameld en vervaardigd.
[4] We zien daaruit, dat men zich dus bij dit gebod op twee manieren in een netelige positie kan brengen, namelijk ten eerste door een overdreven zucht tot verzamelen en vervaardigen en ten tweede door dit volledig achterwege te laten. Voor beide gevallen echter is de toepassing van de wijze beperking van het gebod gelijkluidend. In het eerste geval beperkt het de overdreven begeerte tot verzamelen en vervaardigen, in het tweede geval de luiheid, met als doel het vinden van de juiste middenweg; want het drukt niets anders uit dan achting, gepaard gaande met liefde voor de natuurgerechte behoefte van de medemens.
[5] Men zal hier echter tegenin gaan en zeggen: er zijn in de tegenwoordige tijd buitengewoon rijke en welgestelde mensen die met al hun rijkdom en welgesteldheid nog geen vierkante span eigen grond hebben. Zij hebben zich door gunstige speculaties in de handel of door vererving een grote rijkdom aan geld verworven en leven nu van hun wettelijke rente. Hoe is het met hen gesteld? Is hun vermogen volgens het goddelijke oerrecht natuurwettig of niet? Want zij beperken door hun bezit aan geld niemands grondeigendom omdat ze nergens grond aankopen. Daarentegen lenen ze hun geld op goede plaatsen tegen de wettelijke rente uit of doen andere geoorloofde zaken, zoals wisselhandel, waardoor zij hun grondkapitaal jaarlijks met vele duizenden guldens vermeerderen, terwijl ze volgens hun natuurlijke, rechtmatige behoeften niet het honderdste deel van hun jaarlijkse inkomen voor hun levensonderhoud nodig hebben. Overigens zijn zij daarnaast niet zelden heel rechtschapen en soms ook liefdadige mensen. Zondigen ook zij tegen ons negende gebod?
[6] Ik zeg hierop: het is om het even of iemand, op welke manier dan ook, buiten zijn behoeften om te veel geld of te veel grond bezit. Dat komt allemaal op hetzelfde neer; want als ik zoveel geld heb dat ik, staatsrechtelijk verantwoord, daarmee verscheidene hectaren grond als eigendom kan aankopen, dan is dat precies hetzelfde als wanneer ik me voor dit geld werkelijk zoveel grond zou hebben toegeƫigend. Sterker nog, het is zelfs slechter en het druist veel meer tegen de goddelijke ordening in. Wie namelijk zoveel grond zou bezitten, zou immers ook noodzakelijkerwijs aan een paar duizend mensen de mogelijkheid moeten bieden om op die grond hun levensonderhoud te kunnen verdienen, want hij zou zelf toch onmogelijk in staat zijn om zo'n groot grondbezit te bewerken.
[7] Laten we echter eens kijken naar iemand die weliswaar geen grond bezit, maar zoveel geld heeft dat hij daarmee bijna een koninkrijk zou kunnen kopen. Hij kan dit geld strikt genomen alleen winstgevend beheren, of heeft daarbij hoogstens enkele rekenkundige hulpen nodig, die van hem, in verhouding tot zijn eigen inkomen, een heel matig salaris ontvangen, dat vaak nauwelijks voldoende is om in hun behoeften, vooral wanneer zij familie hebben, te voorzien.
[8] Maar geen van zulke geldbezitters kan zich voor de manier waarop hij aan het geld gekomen is, verontschuldigen, of het nu door een speculatie, een gewonnen loterij of door een erfenis was. In elk van de gevallen staat hij er voor God precies zo bij als een heler naast de dief. Hoezo, zou iemand kunnen vragen?
[9] Wat betekent rijk worden door geluk bij speculatie? Dat is en betekent niets anders dan de rechtmatige verdiensten van velen op een woekerachtige manier naar zich toe te trekken, velen daardoor hun rechtmatige verdiensten te ontnemen en deze zichzelf toe te eigenen. In dit geval is een door een gunstige speculatie rijk geworden mens een echte dief. Bij het winnen van een loterij is hij dat evengoed, omdat de inzet van velen alleen hem ten goede komt. Maar bij een erfenis is hij een heler, die de wederrechtelijk verworven goederen van zijn voorouders, die zich dat alleen op de beide vorengenoemde manieren hebben kunnen toe-eigenen, evenzo voor zichzelf in bezit neemt.
«« 91 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.