Waarom de ware betekenis van het tiende gebod verhuld is

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)

«« 96 / 127 »»
[1] Velen die het voorafgaande gelezen hebben, zullen zeggen: we zijn werkelijk heel benieuwd naar de ware, definitieve betekenis van dit gebod, nadat elke betekenis die wij voorheen aan dit gebod hebben gegeven, onweerlegbaar als hoogst onzinnig werd voorgesteld en in het belachelijke werd getrokken. We zouden in alle ernst wel heel graag willen vernemen wie nu eigenlijk die gij, die naaste en diens vrouw is. Want uit het gebod valt niets met zekerheid op te maken. Die gij kan wel iedereen zijn, maar of daar ook een vrouw mee bedoeld kan zijn, dat is nog een open vraag. De naaste is eventueel wel wat nader te bepalen, vooral wanneer men dit woord in een wat ruimere betekenis opvat, waardoor dan iedereen die op een of andere manier onze hulp nodig heeft, onze naaste is. De vrouw geeft hier zeker het grootste probleem, want men weet niet of daaronder alleen de getrouwde vrouw of ook het ongehuwde vrouwelijke geslacht moet worden verstaan. Er wordt hier weliswaar meer in het enkelvoud dan in het meervoud gesproken, maar dat maakt de zaak volstrekt niet duidelijker. Want wanneer men in een of ander land op aarde de polygamie aanvaardt, dan zou men daar met het enkelvoud duidelijk weer een nieuw probleem hebben. Daarom zijn we des te nieuwsgieriger naar de ware betekenis van dit gebod, omdat de letterlijke betekenis overal volstrekt niet steekhoudend is.
[2] En ik voeg hier nog aan toe: het is dus helder en duidelijk dat zich door het aanvaarden van de puur uiterlijke, letterlijke betekenis, slechts de grootste onzin, maar nooit een of andere gefundeerde waarheid laat afleiden.
[3] Men zal nu weliswaar zeggen: ja, waarom heeft de Heer de wet dan niet meteen zo gegeven, dat de ware betekenis waarin zij is gegeven niet voor iedereen verborgen, maar volkomen open ligt, zodat men dan ook weet hoe zij volgens deze betekenis in acht genomen moet worden?
[4] Deze tegenwerping lijkt oppervlakkig bezien een tamelijk verstandige, maar op de keper beschouwd, is ze zo dom, dat men zich nauwelijks iets kan voostellen dat nog dommer is. Opdat echter de buitengewone dwaasheid van deze tegenwerping eenieder onmiddellijk in het oog springt alsof men slechts enkele mijlen van de zon af zou staan en deze plotseling met zijn ogen zou waarnemen, of voor het geval dat men door de bomen het bos niet meer zou zien, zal ik bij deze gelegenheid enkele natuurlijke, kort samengevatte beschouwingen geven.
[5] Laten we aannemen dat een zogenaamde natuurvorser en botanicus, om zijn onderzoek te vergemakkelijken, op het idee zou komen om te vragen: waarom heeft de scheppende kracht van het allerhoogste scheppende wezen de bomen en planten niet zo geschapen dat de kern aan de buitenkant en de bast binnenin zit, zodat men zonder veel moeite door een microscoop het opstijgen van het sap in de takken en twijgen en de reacties en andere uitwerkingen daarvan, nauwkeurig zou kunnen observeren. Het kan toch immers niet de bedoeling van de Schepper zijn geweest, om de denkende mens zodanig op aarde te plaatsen dat hij nooit in het geheim van de wonderbaarlijke werken in de natuur zou kunnen doordringen. - Wat zeggen jullie van deze vraag? Is zij niet uitermate dom?
[6] Laten we eens aannemen dat de Heer Zich door zo'n uitdaging zou laten ompraten en de bomen en de planten binnenstebuiten zou keren; zullen er dan niet onmiddellijk weer andere natuurvorsers komen die zeggen: wat hebben we aan het observeren van de uitwendige kern als we niet tevens de wonderbaarlijke vorming van de inwendige schors kunnen ontdekken? Wat volgt nu hieruit? De Heer zou Zich ook nu weer moeten schikken en op een voor mij werkelijk onbegrijpelijke manier schors en kern aan de buitenkant van de boom moeten aanbrengen. Laten we nu eens aannemen dat de Heer zoiets werkelijk tot stand zou hebben gebracht en dat het inwendige van de boom nu slechts uit hout zou bestaan. Zal dan niet een volgende natuurvorser dadelijk een nieuw verlangen uiten en zeggen: door de schors en de kern elk aan één kant is nu de hele wonderbaarlijke vorming van het hout bedekt. Zou een boom dan niet zo gemaakt kunnen worden dat alles, kern, hout en schors aan de buitenkant zou zitten of dat deze tenminste zo doorzichtig als de lucht zouden zijn?
[7] Of men een uit talloos vele organen samengestelde boom zo doorzichtig als lucht of tenminste als zuiver water kan vormen, dat moeten optici en mathematici maar uitmaken. Welke vruchten er overigens aan volkomen luchtige bomen groeien, dat zou iemand die zich in de omgeving van de noord- of zuidpool bevindt wel het beste te weten kunnen komen, want daar vinden soms fenomenen plaats waarbij tengevolge van de strenge kou, zoals bij jullie 's winters op de ramen, daar echter in de vrije lucht, kristalachtige ijsbomen omhoogschieten. Of er aan deze bomen ook vijgen en dadels tevoorschijn komen, is tot op heden nog niet vastgesteld.
[8] Anderzijds kunnen jullie er volkomen van verzekerd zijn dat met betrekking tot de bomen, waarbij alles, zowel kern, hout en schors aan de buitenkant zou zitten, het even gemakkelijk zou zijn om een vierkante bol te maken dan zo'n boom. Ik meen dat door deze beschouwing de dwaasheid van bovengenoemde tegenwerping al zonneklaar voor ogen moet staan. Maar om een en ander, zoals gewoonlijk werkelijk overduidelijk te maken, zullen we er nog enkele beschouwingen aan toevoegen.
[9] Laten we aannemen dat een arts, die heel veel heeft moeten studeren en al een karrenvracht aan geleerdheid als een poliep heeft opgeslorpt, bij een zorgelijk zieke patiënt wordt geroepen. Hij zal dan vaak bij zo'n ziekbed staan als een stel pas ingespannen ossen voor een steile berg. De omstanders vragen de arts: wat denkt u van de zieke, wat scheelt hem toch? Zal hij wel te helpen zijn?
[10] Na deze vragen trekt de dokter weliswaar een geleerd, maar toch zeer bedenkelijk, verlegen gezicht en zegt: beste mensen, dat kan ik nu nog niet beoordelen; ik moet de ziekte eerst met behulp van een medicijn testen en aan de hand van de reacties daarop, zal ik dan wel weten waar ik aan toe ben. Treden er echter geen reacties op dan zullen jullie zelf ook wel inzien dat mensen als wij niet binnenin het lichaam kunnen kijken om de plaats en de aard van de ziekte op te sporen.
[11] Dan zegt iemand nogal laconiek: meneer de dokter, onze lieve Heer zou er toch beter aan gedaan hebben als Hij de mens zou hebben geschapen zoals de schrijnwerker een kast, die men kan openen en dan kan zien wat erin zit; of de Schepper zou bij de mens de inwendige delen, waar men nu zo moei-lijk bij kan komen, aan de buitenkant hebben moeten plaatsen, zoals de vingers, oren, ogen en neus, zodat men deze delen direct met een pleister, met zalf of met een omslag te hulp zou kunnen komen. Het beste zou nog geweest zijn als Hij de mens zo doorzichtig als water zou hebben geschapen, of Hij zou hem helemaal niet uit zulke levensgevaarlijke delen hebben moeten samenstellen maar hem eigenlijk meer als een steen moeten vormen.
[12] De dokter kijkt nu wel wat laatdunkend, maar zegt toch: ja, beste vriend, dat zou weliswaar beter zijn geweest, maar het is nu eenmaal niet zo als jij je daarnet gewenst hebt. Dus moeten we ons er wel mee tevredenstellen, dat we alleen maar langs de weg der ervaringen in staat zijn om wat nauwkeuriger de inwendige gezondheidstoestand en het ziektebeeld van de mens te kunnen bepalen. Want al zou de mens ook als een kast opengemaakt kunnen worden, dan zou dat voor hem nog veel levensbedreigender zijn dan het nu is, want slechts één enigszins onhandige greep in het inwendige zou hem plotseling het leven kunnen kosten. Al zou men ook door dat openen de ingewanden kunnen bekijken, dan zou men daar nog zeer weinig aan hebben. De ingewanden met hun fijne organismen zouden toch afgesloten moeten blijven, omdat bij het openleggen al hun levenssappen en levenskrachten onmiddellijk zouden wegvloeien. Wat echter de uitwendige plaatsing van de inwendige lichaamsdelen betreft, waarlijk beste vriend, dat zou de menselijke gestalte een hoogst onesthetisch aanzien geven. En als de mens volkomen doorzichtig zou zijn, dan zou men van elkaar schrikken, want men zou dan tegelijkertijd de huid, de spieren, de bloedvaten, de zenuwen en tenslotte de beenderen zien. Dat zo'n aanblik niet erg aantrekkelijk is, kan men zich wel voorstellen.
[13] Ik denk dat door deze beschouwing de dwaasheid van bovenstaande tegenwerping nog duidelijker in het oog springt.
[14] Nu is er nog iemand die zegt: het is bij natuurlijke, materiële dingen weliswaar absurd om te denken dat hun innerlijk ook tevens hun uiterlijk zou zijn, maar het woord op zich is immers geen boom, dier of mens, maar iets geestelijks, want het heeft niets materieels in zich. Waarom zou het dan net als een boom of een mens nog een of andere onbegrijpelijke, innerlijke betekenis hebben? Of hoe zou deze mogelijk zijn als men de toch al buitengewone eenvoud en vlakheid van het woord beschouwt?
[15] Goed, zeg ik, laten we het woord vader nemen. Wat betekent het? Is het woord reeds de vader zelf of wordt met het woord een echt wezenlijke vader bedoeld en is dit woord slechts een uiterlijke typerende aanduiding daarvan? Men zal zeggen: hier is het woord kennelijk niet de vader zelf maar slechts een uiterlijke aanduiding daarvan. Goed, zeg ik, maar ik vraag tevens: wat moet men dan allemaal onder dat woord verstaan, zodat men dit woord als een uiterlijk, juist typerend kenmerk kan herkennen? Antwoord: het woord moet een man voorstellen die de juiste leeftijd heeft, gehuwd is, samen met zijn vrouw kinderen heeft en deze dan werkelijk vaderlijk naar lichaam en geest verzorgt.
[16] Wie kan hier ook maar enigszins betwisten dat deze tamelijk verstrekkende en zeer wezenlijke betekenis in het eenvoudige woord 'vader' besloten moet liggen, zonder welke dit woord helemaal geen woord zou zijn?
[17] Wanneer echter in uiterlijke zin elk eenvoudig woord een meer innerlijke verklaring en ontleding moet toelaten, hoeveel groter moet dan niet de innerlijke, geestelijke betekenis van elk uiterlijk woord zijn, omdat toch alles wat met uiterlijke woorden wordt aangeduid, zelf iets innerlijks moet hebben, dus iets dat geestelijk, krachtig en werkzaam is. Een vader heeft toch ook een ziel en een geest. Zal het woord het begrip 'vader' wel juist weergeven als het de aanwezigheid van ziel en geest uitsluit? Zeker niet, want een wezenlijke vader bestaat uit lichaam, ziel en geest, dus uit iets uiterlijks, iets innerlijks en iets allerinnerlijkst. Wanneer dus een wezenlijke vader van nature zo is geconditioneerd, moet dat dan niet ook, zoals in een spiegel, in het woord waarmee de wezenlijke vader als vader wordt aangeduid, eveneens volmaakt uitgebeeld besloten liggen?
[18] Ik denk dat de noodzakelijke, innerlijke betekenis van het woord niet duidelijker en helderder kan worden uitgelegd. Daaruit wordt dan ook duidelijk dat de Heer, wanneer Hij op aarde Zijn wil openbaart, Hij deze voor zintuiglijk waarnemende mensen volgens Zijn eeuwige goddelijke orde niet anders kan mededelen dan juist alleen maar door uiterlijke, visuele beelden waarin dan klaarblijkelijk een innerlijke en een allerinnerlijkste betekenis besloten ligt. Daarmee wordt dan de gehele mens zowel innerlijk als uiterlijk volgens de goddelijke liefde verzorgd.
[19] Omdat we nu overduidelijk uiteengezet hebben waarom zo'n ordening noodzakelijk en juist is, zal het nu ook heel gemakkelijk zijn om de innerlijke, ware betekenis van onze wet bijna vanzelf te vinden en zoals ze door mij wordt beschreven, kan men haar tenminste onomstotelijk als enig ware en algemeen geldende erkennen. En daarom gaan we dadelijk tot zo'n beschrijving over.
«« 96 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.