Elfde zaal - elfde gebod. De liefde tot God

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)

«« 98 / 127 »»
[1] We zijn reeds in deze zaal en zien in het midden daarvan eveneens aan een grote, witte glanzende zuil een rond bord. Het glanst als de zon en in het midden staat in robijnrood stralend schrift geschreven:
[2] 'Gij zult God uw Heer boven alles liefhebben met geheel uw hart en met alle u door God verleende levenskrachten'.
[3] Naast dit inhoudrijke, prachtige zonnebord zien we tevens, meer dan in welke andere zaal ook, een groot aantal al opgroeiende kinderen die, zoals jullie kunnen zien, nu eens naar het bord kijken, dan weer met hun leraar praten en vervolgens in zichzelf gekeerd, met hun handen kruiselings op de borst erbij staan als standbeelden. De gehele aanblik zegt reeds dat het hier om iets buitengewoon belangrijks gaat.
[4] Menigeen zou zich misschien kunnen afvragen en zeggen: dat was natuurlijk te verwachten, maar op de keper beschouwd wil dit op het zonnebord geschreven gebod toch niets anders zeggen dan hetgeen in wezen alle vorige geboden tezamen al gezegd hebben. Waarom moet dan juist dit bord hier zo glanzen terwijl alle vorige tien borden slechts eenvoudig wit waren en zoals gebruikelijk met een donkere substantie beschreven? Deze opmerking is niet geheel zonder innerlijke betekenis, maar desondanks verliest ze hier haar waarde, zoals alle andere leren en beweringen na één enkel woord uit de mond van de Heer zondermeer hun glans moeten verliezen.
[5] Het is precies zoals het door de grote natuur op aarde dag in dag uit bijna als vanzelfsprekend wordt aangetoond. Laten we ons eens voorstellen hoeveel duizenden en nog eens duizendmaal duizend kleinere en soms ook grotere en sterkere lichten er elke nacht vanuit de hoge hemel naar de duistere aarde stralen. Zelfs de maan is niet zelden de hele nacht actief. Bij dit prachtige licht steken de mensen op aarde gedurende de nacht bijna evenveel kunstlicht aan.
[6] Bij deze overvloed aan licht zou men denken dat het gedurende de nacht op aarde met al dat licht niet uit te houden zou zijn, maar de ervaring heeft ons altijd nog geleerd dat na het ondergaan van de zon, ondanks dat er steeds meer lichten aan de hemel verschijnen, het op aarde steeds donkerder wordt naarmate de zon verder achter de horizon verdwijnt.
[7] Wie kan zeggen dat deze lichten niet prachtig zijn? Ja, al een middelmatig vereerder van Gods wonderen moet bij de aanblik van de nachtelijke sterrenhemel met de handen op zijn borst zeggen: o Heer, ik ben niet waardig in dit, Uw heiligdom, in deze oneindige tempel van Uw almacht te wandelen! Ja waarlijk, men kan elke nacht met het volste recht uitroepen: o Heer, wie Uw werken aanschouwt, ondervindt daarbij een trotse vreugde.
[8] Waarom dan een trotse? Omdat ieder mens voor zich werkelijk voldoende reden heeft om uit een gevoel van louter vreugde en zaligheid behoorlijk trots te zijn omdat Hij, die zulke wonderwerken schiep, zijn Vader is!! - Iedereen heeft dus redelijkerwijze het heilige recht om zich te verheugen wanneer hij 's nachts min of meer in zichzelf gekeerd de grote wonderwerken van zijn almachtige Vader aanschouwt. En waarlijk, de vlam van een lamp of die van een haard is niet minder een wonderwerk van de almachtige Vader dan het schitterend stralende licht van de talloze sterren aan de hemel!
[9] En kijk nu, al deze zo bewonderenswaardige, wonderbaarlijke pracht lijkt op het Woord van het Oude Testament in al zijn facetten.
[10] We zien aan deze oude maar nog steeds nachtelijke hemel een nauwelijks te tellen aantal grotere en kleinere lichten. Zij stralen heerlijk en wie ze beschouwt, wordt te allen tijde met een diepe, heilige eerbied vervuld. Waarom? Omdat zijn geest iets groots vermoedt achter deze lichten. Maar ze staan nog te ver van hem af. Hij kan kijken en reiken en tasten, maar de kleine lichten met hun grote inhoud willen zijn onderzoekende geest niet naderbij komen.
[11] Wie zijn echter deze hemellichten in de oude hemel van de geest?
[12] Kijk, dat zijn al jullie bekende, van Gods geest vervulde patriarchen, vaders, profeten, leraren en leiders van het volk. Maar op aarde zijn er toch ook een heleboel kunstmatige lichten; wie zijn deze dan in het Oude Testament? Dat zijn die achtenswaardige mensen, die getrouw leefden volgens het woord dat uit de mond van de met Gods geest vervulde mensen kwam, en die door hun levenswandel hun buren verlichtten en verkwikten.
[13] Zo hebben we deze prachtige, nachtelijke scène voor ons. Wel worden soms, door nachtelijke plaatselijke stormen de stralen van de hemel hier en daar door voorbijtrekkende wolken kortstondig bedekt. Maar dezelfde storm die eerst een lichtonvriendelijke wolk voor de prachtvolle sterrenhemel schoof, juist deze storm drijft die wolk langs de horizon weg, waarna het firmament schoner wordt dan het voorheen was. Alles en iedereen wordt angstig door zo'n kortstondige storm en verlangt weer naar de rustige, prachtige, door vele duizenden lichten verlichte nacht. Maar een natuurkundige zegt: zulke stormen zijn niets anders dan de gewone voorboden van de naderende dag; daarom hoeft men niet angstig te zijn.
[14] Zo is het ook werkelijk. Want waar grote krachten in beweging worden gezet, kan men toch met recht concluderen en zeggen: hier kan een nog grotere, ja de allergrootste oerkracht niet ver weg zijn, want kleine stormen zijn niets anders dan zijstromingen van een grote orkaan die niet meer zo ver weg is. Dus heeft onze natuurkundige wel gelijk en we verkwikken ons nog steeds aan de heerlijke pracht van de wonderbaarlijke nacht.
[15] Wij dwalen als verliefden rond onder de vele vensters van het grote, prachtige huis en kijken met een hart vol fantasie en verlangens omhoog naar de door een nachtlampje zwakverlichte lichtopeningen van het huis, waar-achter wij het voorwerp van onze liefde vermoeden.
[16] Veel vermoedens, duizend waardevolle gedachten schieten als vallende sterren langs onze liefdeshemel, maar geen van die vluchtige, kortstondige lichtjes wil de dorst van onze liefde voldoende lafenis geven.
[17] Zo vergaat het de mens ook in de oude nachtelijke sterrenhemel van zijn geest. Maar wat gebeurt er? Door het opgaan van de zon begint de horizon rood te kleuren. Lichter en lichter wordt het aan de horizon waar de zon opkomt. Nog één blik naar de voorheen zo prachtige hemel, en wat ziet men? - Men ziet de ene na de andere ster verdwijnen.
[18] De zon, die heerlijke zon komt met haar oereeuwige daglicht op en er is aan de hemel geen sterretje meer te zien, want die ene zon heeft met haar licht elk atoompje van de hemel lichter gemaakt dan tijdens de nacht de talloze sterren tezamen hadden kunnen bewerkstelligen.
[19] Voor de wachtende verliefde, die de hele nacht tevergeefs heeft rondgedoold, gaat slechts één venster van het voor hem zo bijzonder belangrijke huis open. En vanuit dit ene venster begroet hem het vurig verlangde voorwerp van zijn hart en zegt hem met één welwillende blik meer dan voorheen zijn talloze fantasieën en gedachten tijdens de nacht.
[20] Zo zien we in de grote natuur dagelijks een scène die met onze geestelijke volkomen overeenstemt.
[21] De maan, net als Mozes, zien we met afnemend en verblekend licht achter het avondlijke gebergte ondergaan wanneer de machtige zon in de morgen boven de horizon opkomt. Alles wat eerder tijdens de nacht nog in een geheimzinnig duister was gehuld, staat nu helder verlicht voor ieders ogen!
[22] Dat alles is het werk van de zon. En aan de geestelijke hemel is alles het werk van de ene Heer, de ene Jezus; Hij alleen is de enige God van hemel en alle werelden!
[23] Wat Hij Zelf op zich is als de goddelijke zon aller zonnen, dat is ook elk afzonderlijk woord uit Zijn mond ten opzichte van alle talloze woorden uit de mond van geïnspireerde patriarchen, vaders en profeten. Talloze vermaningen, wetten en voorschriften vinden we in het verloop van het Oude Testament. Dat zijn sterren en ook kunstmatige lichtjes van de nacht. Maar dan komt de Heer, spreekt slechts één woord - en dit woord weegt op tegen het gehele Oude Testament.
[24] En zie, om juist deze reden verschijnt dan ook dit ene eerste woord hier in deze elfde zaal als een zelfstandig stralende zon waarvan het licht weliswaar talloze sterren goed verlicht, maar die het daarentegen zelf eeuwig nooit nodig heeft om zich van de weerschijn van de sterren te bedienen. Want het is immers het oerlicht waaruit al die talloze sterren hun deel van het licht hebben genomen.
[25] Zo zal het ook hier in deze verschijningsvorm zeker begrijpelijk zijn waarom de vorige tien borden slechts wit, dus matglanzend zijn opgezet, terwijl we hier het oereeuwige zonlicht zien uitgebeeld, dat geen voorafgaand of nachtelijk licht nodig heeft, maar reeds al het licht in zich heeft.
[26] Wie dit ook maar enigszins ter harte neemt, zal volkomen inzien waarom de Heer heeft gezegd: 'Bij dit gebod der liefde zijn Mozes en alle profeten inbegrepen'. Hiermee is zeker evenveel gezegd, als wanneer men op natuurlijk gebied zou kunnen zeggen: overdag ziet men de sterren niet meer en heeft men hun licht ook niet meer nodig omdat al hun licht door het ene licht van de zon eindeloos overtroffen wordt. - Hoe echter daarmee de volle waarheid overduidelijk wordt aangetoond, zullen jullie bij het vervolg zien.
«« 98 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.