Dismas staat versteld. Hij wendt zich oprecht tot de Heer om genade en erbarmen

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 102 / 150 »»
[1] Dismas, die nu hoort hoe er over hem wordt geoordeeld, richt zich op en zegt tegen Mij: 'Heer, ik zie nu in dat U de enige, waarachtige God en Schepper van alle dingen bent. Ieder inzicht, al het willen en alle daden van al Uw schepselen zijn van oorsprong Uw werk en dus op zichzelf genomen goed. Want een eeuwig volmaakte geest kan toch onmogelijk iets onvolmaakts en dus iets slechts hebben geschapen. Ten overstaan van U alleen kunnen er dus ook geen zondaars of zonden bestaan! U hebt de mens echter zo geschapen, dat het willen, dat U hem oorspronkelijk hebt ingegeven, voor eeuwig een vrij willen zou worden, geheel van U gescheiden, zelfstandig en zichzelf bepalend volgens de in hem wonende inzichten van velerlei aard. Maar natuurlijk alleen volgens de ordening, die door U wijselijk is bestemd voor het behoud van het oneindige geheel. Zo kan dan ook de mens, die van zoveel soorten kennis, bekwaamheden en neigingen is voorzien, als hij volkomen van U gescheiden is, ondanks Uw geopenbaarde heilige wil maar al te gemakkelijk heel wat handelingen verrichten die lijnrecht tegen Uw goddelijke orde ingaan en dus ook tot zonde worden, ofschoon al die afdwalingen in Uw alles omvattende orde als volkomen onbeduidend kunnen worden beschouwd.
[2] Maar U als Heer en Schepper van alle mensen, ziet zeker ook de reden waarom zo menig mens maar al te gemakkelijk vaak juist datgene doet wat hij niet zou moeten doen en eigenlijk ook in wezen niet zou willen doen; een eigenaardige drang trekt hem echter als het ware aan de haren ernaar toe en laat hem niet eerder met rust dan wanneer hij deze heeft bevredigd!
[3] Daar U dit alles, O Heer, uit de diepste grond eeuwig duidelijk moet zijn, zult U ook mijn daden, die kennelijk niet te verontschuldigen zeer grove overtredingen zijn tegen Uw ordening, toch niet willen veroordelen met die grenzeloze scherpte, alsof een tweede god voor U zou hebben gezondigd. Denk echter genadig in Uw heilige Vaderhart: de zondaar die nu afgemat, zwak en hulpeloos tegenover Uw onbegrensde macht staat, was, is en zal eeuwig een van zichzelf uit zwak mens blijven, die slechts van U alleen volledige kracht kan krijgen, omdat alleen U alles in alles bent. Uit zichzelf blijft de mens echter wat hij is: een zwakke schaduw slechts van de adem uit Uw mond!
[4] Wees mij dan ook, als een zwakke schaduw van U, genadig en barmhartig! Ik beken hardop dat ik voor U helaas een grove zondaar ben. Maar ik verwacht ook van Uw onbegrensde wijsheid, goedheid en macht, dat U, 0 Heer, Schepper en Alvader, de door mij begane zonden niet helemaal alleen aan mij als schuldenlast zult toeschrijven! Want als er ergens een hel is, zal die er zeker ook een behoorlijk aandeel in hebben!
[5] Zo beken ik ook dat ik boosaardig voor Uw aangezicht heb gesproken, tot grote ergernis van al Uw hier aanwezige lieve vrienden. Maar ik voel daarover nu werkelijk diep berouwen vraag U in alle nederigheid om een misschien toch nog mogelijke vergeving!
[6] Ik weet uit Uw woorden, die U eens tot Uw leerlingen sprak: 'Bij God zijn alle dingen mogelijk!' En zo zou het misschien voor U mogelijk zijn mij mijn misstappen te vergeven en me dan genadig toe te staan, mij spaarzaam te voeden met de broodkruimels, die van de tafel van Uw vrienden vallen!'
[7] Ik zeg: 'Beste Dismas, deze redenering bevalt Mij beter dan jouw vorige, waarin je in je verblindheid met Mij wilde twisten. Jouw openlijke bekentenis heeft ook weer de reeds geopende poort van de hel vergrendeld. Wat Mij betreft zijn je al je zonden kwijtgescholden, maar je ziet hier een groep rechtmatige schuldeisers staan, aan wie je grote sommen verschuldigd bent! Hoe wil je die met hen vereffenen? Want kijk, er staat ook geschreven: 'Zolang gij niet de laatste penning van uw schuld aan uw broeders zult hebben voldaan, zult gij het hemelrijk niet binnengaan!' Hoe denk je dat deze zaak geslecht zal kunnen worden?
[8] Dismas zegt: '0 Heer, U weet, dat ik hier in ieder opzicht zo naakt en arm ben als misschien geen tweede in de hele oneindigheid. Als het hier enkel en alleen van mij zou afhangen uit mijn vermogen, dat ik niet heb, de schuldeisers tevreden te stellen, zijn ze werkelijk te beklagen, want dan zouden ze nimmer enige vergoeding kunnen verwachten. Maar ik waag het in mijn hart te denken: wanneer U, 0 Heer, het wilt, zal het zeker geen moeite kosten door Uw goedheid en erbarmen van al mijn schuld aan hen bevrijd te worden.
[9] Alles wat ik nu vanuit mezelf kan doen is, dat ik hun in Uw tegenwoordigheid om vergeving vraag en oprecht beken, dat ik tegenover hen, net als tegenover U, zwaar en grof heb gezondigd. 0 Heer, geeft U me hier de mogelijkheid om hun naar vermogen alles te vergoeden, dan zal ik al mijn krachten daarvoor inzetten.
[10] De grootste schuld zal wel die aan mijn lieve vrouwen aan mijn vriend Max Olaf zijn! Die twee smeek ik na U dan ook het eerst om welwillende vergeving met de oprechte verzekering, dat ik om mijn schuld te delgen van ganser harte alles wil doen wat zij maar in Uw heilige naam van me verlangen! U, 0 Heer, moge hun en mijn hart genadig sterken, ter volbrenging van al datgene wat U billijk en rechrvaardiglijkt!'
[11] Ik zeg: 'Goed dan, Ik zal voor jou een verzoenend woordje met je schuldeisers spreken, dan zullen we wel zien wat ze van je zullen verlangen. Wacht nu maar rustig afl.'
«« 102 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.