De genezing van Bardo's ziel. Niklas' rede over het leiding geven van de Heer. Hemelse verbroedering

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 119 / 150 »»
[1] Beiden gaan meteen naar Robert toe, die hen buitengewoon vriendelijk ontvangt. Ik zeg echter tot Bardo, die Mij nog niet ziet: 'Stel je open, jij duisterling, geef antwoord en toon Mij de reden van je hoogmoed!'
[2] Bardo schrikt geweldig, als hij Mij voor zich ziet staan en meteen herkent. Hij probeert te spreken, maar zijn tong laat het afweten. Zo stamelt hij maar wat als iemand die, gebukt onder grote zorgen, door slaap wordt overmand. In zijn bevende hart denkt hij niet anders dan dat Ik hem het volgende ogenblik naar de hel zal verdoemen.
[3] Ik zeg echter tot hem: 'Blinde, hoe nodeloos is toch je angst! Wanneer kwam Ik dan ooit tot diegenen, die door zichzelf verdoemd zijn, om hen nog meer te verdoemen? Ik kom om te helpen, maar niet om te oordelen en te verdoemen! Ik zie echter in jou een hardnekkige ziekte en die heet hoogmoed. En daarover moet je Mij, daar Ik jou wil helpen, nauwkeurige opheldering geven. Niet om Mij over jezelf in te lichten, want alle dingen zijn Mij eeuwig welbekend, maar met de bedoeling dat jij jezelf voor Mij van je last ontdoet.
[4] Kijk, toen je vriend Niklas jullie allen wilde voorgaan in de bede, wilde je niet meedoen, maar je wilde helemaal voor jezelf vragen. En je vroeg ook, maar hoe en waarom? Voor jezelf wilde jij bepaald niet veel, maar in plaats daarvan vroeg jij echter om des te meer verdeemoediging voor allen die je hebben beledigd. Het allermeest voor Niklas, die jou tijdens het gesprek met Bruno de volksvertegenwoordiging uit handen heeft genomen en die het tenslotte zelfs heeft gewaagd om je enkele belangrijke waarheden in het gezicht te zeggen.
[5] Vraag je echter af of het wel juist is, dat je diegene die jouw beste vriend is, een flinke verdeemoediging toewenst, omdat hij het als vriend gewaagd heeft je geheel terecht de waarheid te zeggen?! Moet je hem, die je als een echte vriend de waarheid zegt en je daardoor van de verderfelijke trede van hoogmoed en zelfzucht wil terugtrekken, niet veeleer het allerbeste toewensen?
[6] Denk je dan dat het hier in het rijk der eeuwige, onverbloemde waarheid net zo toegaat als op aarde, waar de blinden alleen vleiers voor vrienden aanzien, maar hen die hun de waarheid zeggen vervolgen als hun ergste vijanden, zoals de joden met Mij deden, omdat Ik de moed had hun de naakte waarheid voor ogen te houden.
[7] Mijn beste Bardo, hier is dat heel anders. Hier geldt alleen de waarheid en de met haar gepaard gaande zuivere liefde! Al het andere is voor Mij een gruwel en moet eeuwig verre blijven van Mijn rijk. Geef daarom nu uit jezelf toe, dat je in hoge mate onrechtvaardig bent geweest ten opzichte van Niklas. Ga, en maak het in orde met hem! Kom dan weer hier terug en Ik zal je geven wat rechtvaardig is en wat je toekomt!'
[8] Als Bardo zulke zwaarwichtige woorden uit Mijn mond verneemt, gaat hij bij zichzelf te rade en zegt bij zichzelf in zijn hart: 'Ja, de Heer, de Almachtige heeft gesproken. Wie kan zich verzetten tegen Zijn wijsheid en almacht? Het is nu eenmaal zo en het is eeuwig waar! De mens is een vijand van de waarheid, vooral als ze te dicht bij hem komt. Maar hij doet haar groot onrecht aan, vooral als hij bedenkt dat zijn leven oneindig ver boven het graf uitstijgt en enkel door waarheid en liefde wordt bepaald. De Heer Zelf heeft het mij laten zien en dus wil ik dan ook doen wat de Heer wil, hoe moeilijk het mij ook valt. Ik wil moedig en vastbesloten naar vriend Niklas toegaan, hem alles bekennen en hem heel deemoedig vragen om zijn vriendschap.' Daarop begeeft hij zich meteen naar Niklas om zijn goede voornemens uit te voeren.
[9] Niklas komt hem echter, al omgekleed, tegemoet, omarmt hem en zegt: 'Vriend, op aarde hebben de blinden ook de daad nodig, want zij zien niet de kracht van de wil. Maar hier, waar men met geopende ogen de oprechtheid van de wil heel goed ziet, vraagt men niet naar de daad, maar alleen naar de wil. Is deze in orde, dan is ook alles in orde. Hier is slechts het willen aan ons; alle daden komen echter de Heer toe!
[10] Zodoende zijn we nu voor eeuwig de beste vrienden en al onze aardse meningsverschillen zijn voorgoed uit de wereld geholpen. We zullen vriend Bruno echter ook altijd van ganser harte liefhebben als een heel dierbare vriend, want aan zijn grote geduld hebben wij allen de volledige redding van de ondergang te danken. Het spreekt natuurlijk vanzelf dat we dit in de eerste plaats te danken hebben aan de oneindige goedheid, mildheid en onbegrijpelijke welwillendheid van de Heer, want Hij was, is en blijft eeuwig de belangrijkste oorsprong van alle heil! Ook behoren wij hier nog verscheidene vrienden lof toe te zwaaien, want zij waren als een krachtige magneet die ons op aarde al sterk heeft aangetrokken, en zij waren ook hier de tastbare reden waardoor wij ons heil in hun woning hebben gevonden.
[11] Vader Jezus zij echter dank, aanbidding en liefde voor het zó leiden van onze schreden, dat wij, in weerwil van ons geloof, aan het einde van een langdurige blindheid nu toch daar zijn gekomen, waar wij volgens Zijn ordening moesten komen.
[12] Waarlijk, Zijn raadsbesluiten zijn onnaspeurlijk en ondoorgrondelijk zijn Zijn wegen! De mens lijkt op een schip dat zonder zeil of roer door de wind op zee heen en weer wordt gestuwd. Wie zou daarbij denken: 'Kijk, dit vaartuig zonder enige stuurinrichting wordt desondanks volgens een uitstekend plan geleid.' Maar men bedenkt daarbij niet, dat ook de wind aan de Heer toebehoort en Hij alleen hem richting en kracht geeft. Het schip bereikt tenslotte toch een veilige oever, als was het door de meest ervaren stuurman geleid. Dat is dan het werk van de Heer, aan wie daarom alleen eer en lof toekomt voor eeuwig!
[13] Zo heeft de Heer ook ons geleid, zodat we door onze werkelijk grove zonden de weg naar Hem moesten gaan. O, hoe goed en wijs moet Hij zijn en hoe onmetelijk groot Zijn liefde! Nu zijn wij voor eeuwig gered; laten we daarom ook vol goede moed zijn en vol van de innigste liefde tot Hem, de Redder van al onze redders!'
[14] Na deze woorden omarmen ze elkaar en daarna Bruno, dan Dismas en Max Olaf, die Dismas op het goede spoor had gebracht, vooral echter Robert, die krachtig had meegewerkt aan het uiteindelijk terugwinnen van Dismas.
[15] Na deze scène begeeft Niklas zich met Bardo naar Mij toe en zegt: 'Heer, wij staan hier beiden één van hart voor U. Wilt ook U ons vergeven, zoals wij elkaar alles hebben vergeven, zodat wij U dan als met één hart boven alles lief kunnen hebben!'
[16] Ik zeg: 'Wanneer jullie met elkaar in het reine zijn, dan is ook voor Mij alles vereffend en jullie schuldenlijst is vernietigd. Ga echter nu met Robert en de andere vrienden mee naar de grote, gouden kast. Daar zullen jullie voor deze duizend armen voldoende kleren vinden. Neem deze en deel ze aan de armen uit, want zij zien er nog erg naakt uit. Kom dan terug, zodat Ik jullie kan zegenen en verder leiden in het rijk van het licht. Zo zij het!'
«« 119 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.