Meningen en raadgevingen van de vrienden. Dismas brengt de harten tot rust. Roberts dank. Over de zegen van de naastenliefde

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 121 / 150 »»
[1] Bardo gaat naar Robert toe en zegt: 'Vrienden, ik kan niet ontkennen dat dit verdwijnen van de Heer samen met het grote gezelschap, ook mij eigenaardig voorkomt. Ik denk nu echter bij mezelf: is het eerdere gebeuren met honderden wijze voorvallen enkel een op een droom lijkende verschijning geweest, dan zijn wij vrij en dus volkomen onze hoogsteigen wetgevers. In dat geval kunnen we doen wat we voor onze behoeften het beste vinden, en geen vreemde macht kan ons daarbij van de wijs brengen. Is echter alles, wat we nu in deze wereld beleefd, gezien en ervaren hebben, zuivere geestelijke waarheid en werkelijkheid en is de door ons allen geziene, boven alles geliefde Jezus de Heer, dan is de situatie waarin wij nu verkeren alleen maar een tot ons heil dienende beproeving. Zijn liefde en genade laten ons deze toekomen om ons daardoor zelfstandiger, zelfwerkzamer en in zekere zin geestelijk mannelijker te maken. Daarom ben ik van mening: we moeten in onze liefde tot Jezus de Heer flink groeien, zoals Hij ons onderricht, verheven en met Zijn almachtige scheppershand gezegend heeft; dan zal Hij zeker met al onze geliefde broeders en zusters spoedig in ons midden zijn. Dat is mijn advies. Weet iemand van jullie echter iets beters, dan verzoek ik hem ermee voor de dag te komen!'
[2] Daarop zegt Niklas: 'Broeder, ik moet eerlijk toegeven, dat jij de spijker altijd op de kop slaat. Het is zoals jij gezegd hebt en het kan onmogelijk anders zijn! Ik heb vriend Bruno weliswaar eerder begrepen dan jij, maar nu zou jij werkelijk ons aller leidsman kunnen zijn. Ja, aan de liefde tot de Heer ontbreekt het zeker bij ons allen en daarom laat Hij ons nu even aan ons lot over. De mooie Helena zal zeker niet zonder Hem zijn zoals wij. Waarom? Omdat ze Hem direct vanaf het begin in Zijn zwakste kant wist te treffen, namelijk in Zijn hart! Wij echter, die meenden de wijsheid in pacht te hebben en het hemelrijk al helemaal te kennen, staan hier nu mooi voor schut!
[3] Daarom: meer liefde! Veel meer liefde dan verstand moeten we de Heer ten offer brengen, dan zal Hij niet wegblijven! Maar wanneer we de opdrachten van de Heer ten uitvoer brengen en ons daarbij als goddelijke zaakgelastigden verbeelden, dat we wat meer zijn dan menige andere door God begenadigde stumper, dan kan het inderdaad niet uitblijven dat wij dingen beleven, die ons heel eigenaardig moeten toeschijnen. Ik denk echter dat wij zelf eigenlijk nog eigenaardiger zijn dan deze belevenissen. Heb ik gelijk of niet?'
[4] Allen zeggen: 'Precies, zo is het! Wij zelf dragen schuld aan dit alles, maar de Heer kent immers onze domheid en zal er wel begrip voor hebben!'
[5] Dismas komt wat dichterbij en zegt: 'Beste vrienden, sta me toe ook een woordje te zeggen. Wat het begrip voor onze domheid betreft, ben ik van mening dat we met zo'n verwachting op het verkeerde spoor zitten. Want wanneer het er om gaat, dat de menselijke geest dan pas volmaakt is, wanneer hij op eigen gezag door middel van de hem door God verleende innerlijke levenskracht in de erkende goddelijke orde treedt en zich daarin als in zijn hoogst eigen levenselement daadkrachtig voortbeweegt, dan zou het met de barmhartige inschikkelijkheid wel eens heel anders kunnen liggen.
[6] We hebben nu een zekere kracht en bezitten de goddelijke leer in overvloed. Het komt er nu op aan ons door zelfwerkzaamheid zo te ontwikkelen, als de door ons erkende ordening Gods verlangt! Het eerste is een vrije liefde, voorzover onze harten daartoe in staat zijn. God meer liefhebben dan men kan, zou een dwaasheid zijn. God echter minder liefhebben dan onze harten het verlangen, zou een onverantwoorde nalatigheid zijn, die ons tenslotte in een toestand van halfdood zijn zou moeten brengen. Hebben we echter in de juiste mate liefde, dan zullen we ook wijsheid en de dienovereenkomstige kracht bezitten, waarmee we ons dan als vrije en volmaakte geesten, zelfstandig handelend, als het ware vanuit God kunnen bewegen. God is zeker in alles Zelf de hoogste ordening. Willen wij echter deze ordening begrijpen, dan moeten wij in onszelf in alles tot de ware ordening komen, anders kunnen we nooit aanspraak maken op een volmaakte vrijheid.
[7] De door ons tot stand gekomen en door de Heer bevolen ordening van deze door elkaar staande tafels en banken is een vingerwijzing Gods voor datgene, wat wij nog aan onszelf moeten doen om in de toekomst God waardig te kunnen zijn. Daarom is het zaak deze verschijning dankbaar zo te gebruiken, als de Heer het wil.
[8] Als we er eens echt over zouden nadenken hoe het mogelijk nog met ons gesteld is, of we wel vrij zijn van alle hartstochten, of er niet nog een vonkje hoogmoed in ons aanwezig is en of we wel het goede enkel omwille van het goede daadwerkelijk in ons opnemen, dan zal het voor ons nimmer moeilijk zijn om tot volmaaktheid van de geest over te gaan en de Heer, als volmaakten volgens Zijn ordening, te verwachten. Maar wanneer wij deze verschijning beschouwen als een soort aansporing van de kant van de Heer en ons erover blijven verbazen, dan zijn we zeker nog ver van ons doel verwijderd!
[9] Het is niet genoeg dat we als levende machines doen wat de Heer van ons verlangt, maar we moeten in onszelf de ware reden daarvoor zoeken, want daardoor pas kunnen we onszelf in een levende Godsordening plaatsen. Aan de uiterlijke ordening van deze meubelen is weinig of niets gelegen, maar als het een vingerwijzing Gods is dat we in de tweede zaal van ons hart, die van de goddelijke wijsheid, al onze levensgereedschappen in een bepaalde ordening moeten brengen, dan is er aan deze verschijning enorm veel gelegen. Weet echter iemand van jullie nog wat beters, laat hij er dan in naam van de Heer mee voor de dag komen.'
[10] Robert zegt: 'Vriend, ik ben werkelijk stomverbaasd over jouw wijsheid. Jij was toch eerst een hardnekkige bestrijder van de leer over de goddelijkheid van Jezus Christus en het heeft ons veel moeite gekost, voordat jij je weg gevonden had. De zorgen die wij om jou hadden, waren niet gering, maar nu ben je ons allen een halve eeuwigheid vooruit. Jij hebt ons nu een grote waarheid onthuld; ik moet je openlijk bekennen, dat wij zonder jou misschien pas over duizend jaar achter die waarheid zouden zijn gekomen. Broeder, je hebt ons daarmee een zeer grote dienst bewezen!
[11] Kijk, dit huis heeft de Heer mij voor eeuwig tot eigendom gegeven; toch ken ik zelf nog maar een heel klein deel van zijn innerlijke rijkdom. Als ik jou er een plezier mee zou kunnen doen, zou ik het jou onmiddellijk tot eigendom geven! Jij hebt ons heilige woorden, als kwamen ze uit Gods mond Zelf, gegeven, die ons hebben getroost in onze verlatenheid. O, dan is een woord meer waard dan honderdduizend van die huizen! Daarom, neem aan wat ik je geven kan! Het is hier mijn grootste bezit, behalve de Heer en jijzelf. Beste broeder, hoe lief en dierbaar ben je ons allen nu geworden! Hoe lang is het nu geleden, dat wij met innig medelijden op je neerkeken en nu sta je zo ver boven ons allen. Ik vraag je daarom, ons met nog een paar van zulke woorden op te beuren!'
[12] Dismas zegt: 'Beste broeders, hebben jullie nooit gehoord, dat de ene dienst de andere waard is? Zo is het ook hier! Jullie oprechte vriendschap heeft mij indertijd gezuiverd en opgetild uit de diepte van mijn verdorvenheid, want ik was toen, wat mijn innerlijk betreft, een burger van de hel. Jullie waren echter in staat vat te krijgen op mijn innerlijk, en daardoor werd ik gered. Maar nu zijn jullie alleen maar een beetje in verlegenheid geraakt door de taak om ons eigen innerlijk te ordenen, die de Heer ons in deze tweede zaal heeft opgedragen. Toen heb ik vanuit mijn innerlijk enkele woorden gesproken en deze hebben, de Heer alleen zij alle lof, de gewenste uitwerking niet gemist.
[13] Daarom verdien ik nog lang niet, dat jij, Robert, jouw huis dat de Heer uit jouw hart heeft opgebouwd, hier aan mij als eigendom zou schenken, wat naar mijn bescheiden mening ook helemaal niet zo gemakkelijk zou zijn. Kijk, het huis met al zijn heerlijkheden komt helemaal overeen met jouw eigen hart, waaruit de Heer met behulp van de zich daarin bevindende Gods- en broederliefde, dit prachtige werk heeft gevormd. Zou ik dus dit huis van jou als geschenk aannemen, dan zou ik jou daardoor ook je hart en je leven afnemen, omdat dit huis volgens de diepere waarheid het liefdevolle karakter van jouw hart zelf is..
[14] Maar geestelijk in jouw huis met jou wonen, is heel goed mogelijk, want reeds op aarde laat een edel mens menige vriend in zijn hart meer dan zichzelf gelden. Dat doet hij hier nog gemakkelijker, omdat de Heer al datgene wat op aarde slechts een verborgen wens blijft, hier in een aanschouwelijke vorm laat verschijnen. Hier wordt alles tot tastbare werkelijkheid, maar blijft in zich toch wat het op aarde was, namelijk het hart en zijn liefdevolle instelling.
[15] Zoals echter op aarde echte godskinderen hun hart volledig aan hun broeders zouden willen geven, zo zou ook jij, liefste broeder, mij nu je eigen hart als eigendom willen geven. Dat is weliswaar buitengewoon edel, maar hier in de geestenwereld volkomen onmogelijk; ook zou het onnodig en doelloos zijn, want waar de ware broederliefde wetten stelt aan het mijn en dijn, kunnen er nooit grensconflicten optreden. Geen wet waarborgt iemands bezit zo goed als de heilige wet van de naastenliefde, op grond waarvan iedereen het zijne blijmoedig aan allen ter beschikking stelt. Wat de een doet en in praktijk brengt, dat doen en beoefenen dan ook alle anderen. Daarom is het hier absoluut onmogelijk, dat iemand iets te kort zou kunnen komen.
[16] Wij allen wonen nu in jou, zoals jij in ons allen. Wie van ons kan zeggen: 'Broeder, ik heb te weinig!'? Ieder heeft het zijne en hoe meer hij heeft en geeft, des te meer ontvangt hij terug. De harten zijn hier als zeeën; de ene stroomt steeds in de andere en toch heeft er geen te weinig water. Zodoende hoef je mij je huis niet te schenken, want ik gebruik het alsof het mijn eigen was. In ruil daarvoor staat echter ook het mijne jou volkomen ter beschikking.
[17] Maar luister eens! Ik hoor stemmen in de aangrenzende eerste zaal. Laten we naar de deur gaan en zien wat er aan de hand is!'
[18] Robert zegt: Dank je, beste broeder voor dit prachtige onderricht, dat werkelijk niets te wensen overlaat! Maar omdat ik nu ook veel stemmen hoor, wordt het tijd, dat we samen eens gaan kijken wat daar gaande is. Jij broeder, kom aan mijn zijde, want jij bent voor mij onmisbaar geworden!'
«« 121 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.