Het binnendringen van een opgewonden menigte gesneuvelden. De toespraak van de aanvoerder. Zijn oproep tot gebed

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 122 / 150 »»
[1] Allen begeven zich naar de deur en kijken verstolen in de grote eerste zaal in de hoop de Heer aan het hoofd van de reeds bekende gasten te zullen zien. Maar dat is niet het geval! Een grote menigte menselijke wezens van diverse pluimage dringt de zaal binnen en wenst opgewonden de heer van dit paleis te spreken.
[2] Robert zegt tegen Dismas: 'Broeder, dat is me een wanhopige geschiedenis! In plaats van de Heer dringt verdacht uitziend gepeupel het huis binnen en vraagt vrijpostig naar de heer des huizes, welke eer mij helaas te beurt valt. Wat willen zij toch; zijn er ook hier soms rovers en moordenaars? Waarlijk, dat ontbreekt er nog maar aan in het hemelrijk Gods! Kijk toch eens wat een vurige blik zij in de ogen hebben! Het zou me zeer verbazen als dit gepeupel niet rechtstreeks uit de hel ontsnapt is! Zeg toch eens wat we nu met dit volkje moeten beginnen. Deze kerels zouden in staat zijn ons zelfs hier in het hemelrijk van huis en hof te verjagen. Kijk hoe ze razen en tieren. De hele zaal is al stampvol en nog zie ik door de deur, hoe zelfs de binnenplaats steeds voller wordt. Als dat zo doorgaat, worden we zonder meer platgedrukt. Ook de werkelijk beestachtige stank kan mijn neus niet bepaald behagen. Bah, dat is werkelijk een onverwachte, hoogst ellendige vertoning. Wat nu gedaan?'
[3] Dismas zegt: 'Voorlopig helemaal niets, want zij zien noch ons noch de deur en kunnen dus ook niet hier binnendringen. Overigens lijkt het, alsof zij pas van de aarde in deze wereld zijn aangekomen, waarschijnlijk van de slagvelden in Hongarije en Italië, want ik hoor heel duidelijk Hongaarse vloeken en ook Italiaanse scheldwoorden. We moeten hen eerst wat tot bedaren laten komen, waardoor zij wat zachtmoediger worden. Dan pas zullen we ons laten zien, want nu zij nog wraakzuchtig zijn valt er niets met hen te beginnen. Laten we hen echter eerst eens een poosje aanhoren, zodat we de gesteldheid van hun hart leren kennen.
[4] Kijk, daar vooraan lijken de drie leiders te staan, want zoals zij zich gedragen, gedraagt zich ook de hele grote menigte. Daarom opgelet, we zullen nog heel merkwaardige dingen horen! De middelste keert zich nu om en gebiedt orde en rust. Hij zal waarschijnlijk een toespraak tot het hele gezelschap gaan houden, die zeker van grote betekenis voor ons zal zijn. Daarom zullen we die met grote aandacht beluisteren! Het wordt nu stiller en er komen verder ook geen ongure individuen meer bij. Daarom nu opgelet! Hij vraagt om aandacht en schraapt zijn keel al. Luister, hij spreekt!'
[5] Een leider van de nieuw aangekomenen: 'Dierbare wapenbroeders! Op het zogenaamde 'veld van eer' voor het vaderland zijn we zo ellendig omgekomen als het vee op de slachtbank! Wat hebben we daar nu mee bereikt? Naar het hogere streefden wij en diep beneden zijn we terecht gekomen! We streden als helden met doodsverachting, geloofden niet in een hiernamaals en lachten om het zogenaamde evangelie. Nu zijn we echter werkelijk in de hel, wat beslist geen droom is. We voelden dat een of andere duivel ons, uit dankbaarheid voor onze heldendaden, dit hellepaleis liet vinden en ons hier binnendreef. Nu zitten we hier opeengepakt als haringen in een ton: rondom duisternis als in een graf en nergens een of andere uitweg. De eigenlijke heer van dit huis is niet te vinden; waarschijnlijk is er ook geen. Dat is nu ons loon voor al onze aardse moeite en inspanning!
[6] Ach, was het maar mogelijk om onze arme kameraden op aarde te laten weten welk loon hun hier te wachten staat! Werkelijk, niet één zou het vervloekte 'veld van eer' nog betreden! Zouden we, in naam van alle duivels, helemaal dood zijn, dan zou alles goed zijn! Maar we ervaren hier echt nadrukkelijk, dat we helaas in een afschuwelijke ellende verder leven. We lijden gebrek aan al het goede en zijn daarentegen ruim bedeeld met al het leed dat maar denkbaar is, zoals honger en dorst en hitte en kou tegelijk. Pijnen knagen als wormen in onze ingewanden en geen licht verkwikt onze ogen. O, dat is een voortreffelijk loon voor ons lijden en de ontberingen, die het 'veld van eer' ons zo rijkelijk heeft toebedeeld!
[7] Dat is dus het lot van de trotse heren der aarde; dat zij tenslotte levend worden opgevreten en dan als van zichzelf bewuste wezens in eeuwige duisternis kunnen wanhopen! 0, vervloekt leven van de mens en vooral van een held! Maar wat nu gedaan? Gevloekt hebben we hopelijk genoeg, maar hoe zou het zijn, als we eens zouden bidden? Misschien zou een gebed ons kunnen helpen. Kent dan niemand van jullie een of ander simpel gebed van buiten?'
[8] Een uit hun midden zegt: 'Mijnheer de commandant, ik ken dat van Kossuth!' De commandant zegt: 'Ezel, dat mankeert er nog maar aan! Kossuth is daarmee aan lager wal geraakt; wat zal het ons dan baten? Kent niemand een ander?'
[9] Een Italiaan zegt: 'Signore generale, ik ken een mooi gebed voor de santa Maria en een voor de santo Gioseppe!'
[10] De commandant zegt: 'Hou je mond, jij ezel van een Italiaan! Zulke domheden mankeren er nog maar aan! Laat iemand anders zich melden, maar dan met iets verstandigers. Verdraaid, kan dan niemand van jullie het zogenaamde 'Onze Vader' bidden?' Een komt er naar voren en zegt: 'Mijnheer de generaal, toen ik nog een jochie was, heb ik het 'Onze Vader' geleerd. Het is een mooi en wonderbaarlijk gebed, maar ik ken het niet meer helemaal. Wat ik nog ken, wil ik wel voorbidden.' De generaal zegt: 'Nou, bid dan maar, zo veel en zo goed als je kunt!'
[11] Daarop begint de voorbidder: 'Bid me dan na en zeg: Onze Vader, U bent in de hemel!... Wacht even, hoe gaat het verder? Ah... ik weet het weer. Onze Vader, U bent in de hemel, Uw naam worde geheiligd! Uw wil geschiede in de hemel en op aarde! Wacht even, wat kwam er dan ook al weer?.. Neem me niet kwalijk, mijnheer de generaal, dat het me zo slecht afgaat. Maar geduld, het zal wel weer komen. O ja, ik weet al hoe het verder gaat! Geef ons dagelijks brood en... leid ons niet in verzoeking!'
[12] Een ander zegt: 'Ho, 'vergeef ons onze zonden, zoals wij vergeven onze schuldenaren'... komt er nog vóór!' De eerste voorbidder zegt: 'Wees zo goed en bid jij dan het laatste stuk, omdat ik het niet meer zo goed weet.' De tweede zegt: 'Nou, goed, verder luidt het dan: leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van alle oerdomme kerels, die het grootste kwaad zijn! Amen!' De eerste zegt: 'Ho ho, zo gaat het niet aan het eind. Het moet zijn: 'verlos ons van al het kwaad, Amen!' Maar ik heb wel begrepen, dat je mij hebt bedoeld, dat ik die domme kerel ben! Je bent zelf ook niet beter, ook al denk je dat je zo verstandig bent. Maar ik zeg je, dat je zelf een domme kerel bent. Nu weet je het!'
[13] De generaal zegt: 'Geen geruzie, alsjeblieft! We zijn al ongelukkig genoeg dankzij een onoverwinnelijke macht. Waarom zullen we elkaar door beledigingen over en weer nog ongelukkiger maken? Wat helpt trouwens zo'n gebed, waarvan jullie ruim de helft niet meer kunnen bidden? Laat iemand naar voren komen, die dit gebed fatsoenlijk kan bidden, anders is het beter om helemaal niet te bidden.'
[14] Een dame komt naar voren en zegt: 'Mijnheer de generaal, ik ken dat gebed wel, maar in het Duits bidden is wat ordinair; in het Frans of Engels kan ik u wel van dienst zijn.'
[15] De generaal zegt: 'Mijn beste mevrouw, bidt u voor uzelf maar in het Engels of het Chinees, wij verstaan tot nog toe alleen maar gewoon Duits en willen ook graag zo bidden. Ik vraag daarom nog eens: wie van jullie kan het 'Onze Vader' goed bidden in het Duits? Laat hij naar voren komen en in goed Duits voorbidden.'
[16] Een dominee komt naar voren en zegt: 'Mijnheer de generaal, als het geen bezwaar is dat ik lutheraan ben, wil ik wel proberen om hier voor te bidden.' De generaal zegt: 'Voor mij maakt het niets uit; lutheraan, rooms- katholiek of Turk. Maar het merendeel van dit grote gezelschap bestaat uit rooms-katholieken en deze zouden daar aanstoot aan nemen. Daarom dank ik u voorlopig voor uw aanbod, waarvan ik dan pas gebruik zal maken als er in de rooms-katholieke gemeenschap werkelijk niemand te vinden zou zijn, die in staat is om dit gebed goed voor te bidden. Blijft u intussen maar bij mij.'
«« 122 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.