Troost betekent voor de terechtgestelden in de eerste plaats wraakzucht. Uitwerking van de vreemde stemmen. Nood leert bidden. De heilsstem

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 134 / 150 »»
[1] De graaf zegt: 'Wat troost, wie zou ons kunnen troosten? Een terechte vergelding voor diegenen, die ons zonder aanwijsbare reden hebben laten vermoorden, dat zou de enige troost zijn voor mij en voor jullie allemaal! Elke andere troost is me een gruwel! Denkt u dat een God mij met honderd hemelen schadeloos zou kunnen stellen voor datgene wat ik heb verloren, namelijk mijn vrouw, mijn eer en mijn grote vermogen? Ik weet ook wel dat ik mettertijd alles had moeten achterlaten, maar mijn naam zou glansrijk als de zon nog lange tijd hebben voortbestaan. Nu echter zal mijn naam op aarde verbleken en wereldrechters zullen hem in latere tijden vol leedvermaak onder de galgenbrokken opgetekend vinden. Dus vergelding, onverbiddelijke wraak! Daarom weg met alles wat ook maar enigszins zweemt naar een Godheid of naar een andere engelachtige vorm van bemiddeling! Allereerst moet onze eer op aarde volkomen worden hersteld en onze moordenaars moeten op een helse manier worden geoordeeld! Dan pas willen we over een of andere verzoening voor het tribunaal van alle duivels gaan praten!
[2] De meedogenloze zegt: 'Beste heer graaf, u hebt u te veel opgewonden en daardoor kunt u deze zaak ook niet met de nodige rust en waardigheid beschouwen. Ziet u, ik, die toch zeker meedogenloos streng oordeel, denk heel anders over het punt van het herstel van onze verloren eer. Wat voor een eer zou het dan voor ons zijn om door zo'n schandelijke wereld geëerd te worden? Ik zeg u, deze aardse beesten hadden ons geen grotere eer kunnen bewijzen dan door de manier waarop zij met ons te werk zijn gegaan. Zou het dan een eer zijn door zulke gemene schurken te worden geëerd? Bij God, deze wens zij voor eeuwig verre van mijn hart!
[3] Hoe zou het staan met de naam van onze nobele Blum, als dat rund van een vorst Windischgrätz niet door middel van kruit en lood de weg naar onsterfelijkheid voor hem zou hebben gebaand? Allang zou men nauwelijks meer iets van hem afweten. Zo blijft zijn naam echter voor alle tijden als een ware erenaam bewaard en precies zo en nog beter zal het gaan met onze namen! Heb ik gelijk of niet?'
[4] De graaf zegt wat gerustgesteld: 'Kijk, dat is een voortreffelijke gedachte! Waarlijk, ook ik heb op die hondenwereld geen eer meer nodig. Ja, zo' n wereldse eer zou voor ons alleen maar de grootste schande zijn! U hebt gelijk, volkomen gelijk!'
[5] Na deze woorden van de graaf worden weer stemmen vernomen en nu ook door de graaf zelf, die tot de meedogenloze zegt: 'Wel, deze keer heb ook ik stemmen als van veel mensen vernomen. Dat is niet best! Uiteindelijk zijn wij hier door vijandig gezinde geesten ontdekt en zij zullen ons vangen en dan ergens de hel in drijven. Zij moeten al heel dichtbij zijn. Hoe zou het zijn, als wij probeerden ergens anders heen te vluchten? Want pal vóór ons schijnen zich vijanden te bevinden die op ons loeren.'
[6] De meedogenloze zegt: 'Wat dat betreft ben ik weer een andere mening toegedaan. Waarheen zullen wij vluchten in deze eeuwige nacht, waarin wij zo' n zwak lichtschijnsel rondom ons bespeuren, dat wij elkaar maar amper herkennen? Wie van ons is er dan bekend in deze troosteloze omgeving? Wij rennen misschien enkele passen en een tot in het oneindige reikende afgrond heeft ons al genadig opgenomen, want hier lijkt alles oneindig en eeuwig te zijn. Of wij zouden onze vijanden rechtstreeks in de armen kunnen rennen. De grote massa kan zich juist daar ophouden, vanwaar wij helemaal geen stemmen vernemen en wij zouden daar het eerst gepakt kunnen worden. Laten wij ons daarom hier heel rustig houden. Komt er dan zo'n kleine patrouille in onze buurt of een paar sluipende verkenners, dan pakken wij hen meteen beet, nemen hen gevangen en brengen hen tot zwijgen!'
[7] Een ander uit het gezelschap zegt: 'Alles goed en wel, als geesten maar omgebracht konden worden! Dat dit niet meer gaat, moeten jullie alleen al opmaken uit het feit, dat ook wij hier precies zo verder leven alsof wij nooit werden gedood. Het is weliswaar een zo miserabel mogelijk leven maar het is en blijft toch een leven.
[8] Ik denk dat wij ons zonder omhaal gevangen moeten laten nemen en met onze vermeende vijanden gemene zaak moeten maken. Het lijkt mij trouwens dat wij feitelijk helemaal geen vijanden kunnen hebben, want hoe zouden we ons hier vijanden hebben kunnen maken, als we behalve met elkaar nog met geen enkele ziel in aanraking zijn gekomen?'
[9] De graaf zegt: 'Vriend, dat begrijpt u niet! Zijn er dan hier in deze vervloekte duivelswereld soms ook niet een heleboel Oostenrijkse, keizersgezinde zielen of geesten, wat gelijk staat met duivels?! Wie op aarde zwart-geel was, zal dat ook hier zijn en is dus onze vijand.'
[10] De ander zegt: 'Dat geloof ik niet, heer graaf! Zwart-geel zijn alleen de rijken. De staat moet hen maar eens arm maken en zij worden radicaal als de wolven! Wanneer zij dan pas door hun lichamelijke dood alles verliezen en hun niets anders overblijft dan een ellendig, naakt zieleleven, zal hun zwart-gele gezindheid zeker ook schipbreuk lijden.'
[11] Een derde zegt: 'Nou, zwart-geel en geestenwereld, dat past mooi bij elkaar! Men moet maar eens bedenken, waarom de onderdanen van het eigenlijke Oostenrijk zwart-geel zijn. Zij zijn zwart-geel ten eerste: uit angst voor de vele bajonetten, kanonnen en galgen. Ten tweede zijn de rijken, de militairen en de beambten het uit eigenbelang! Niet het welzijn van de volkeren, maar puur het eigenbelang gaat hun het meest ter harte. Ten derde zijn ook velen uit godsdienstige domheid zwart-geel, omdat er een heilige keizer Leopold zou zijn geweest en een vrome Ferdinand, die alle protestanten vervolgde. De laatste soort zou zich hier misschien kunnen handhaven, maar wat de eerste twee betreft, ben ik ervan overtuigd dat er hier van hen geen spoor meer valt te bekennen!'
[12] De graaf zegt: 'U hebt goed gesproken, het is waar, maar ik bedoel heel iets anders dan u, en dat zou men hier ook wel kunnen aantreffen. Het is: wraak nemen uit heerszuchtige boosaardigheid! Ha, ha, wat zegt u daarop?' De derde zegt: 'Niets anders dan: waar niets is, daar is het met alle wraak- en heerszuchtige boosaardigheid gedaan en ieder werkelijk of vermeend recht loopt op niets uit!' De graaf zegt daarop: 'Vriend, de innerlijke satanische kwaadaardigheid is een vuurworm, die niet sterft en wiens vuur nooit dooft. Wij hebben hier weliswaar niets anders dan ons ellendige bestaan, maar voor de echte boosaardigheid kan dat nog veel te weinig zijn. Men kan daarom gemakkelijk aannemen, dat het haar vurigste wens is om het zo mogelijk voor ons nog ellendiger te maken. Daarom denk ik dan ook, dat wij langzaam, met handen en voeten laverend, van deze plek moeten weggaan. Komen wij iemand tegen, dan vragen wij wie hij is. Is hij niet gevaarlijk voor ons, dan nemen we hem op. Maakt hij echter een gevaarlijke indruk, dan laten we hem weer gaan.
[13] Maar het beste zou toch zijn als wij zouden beginnen met bidden. Weliswaar heb ik op aarde nauwelijks iets voor dommer gehouden dan vooral de rozenkrans en de Latijnse gebeden, maar hier komt het mij voor dat het misschien toch goed zou zijn om tot een of andere allerhoogste Godheid te bidden. D, mijn vriend, die op aarde een franciscaan was, zult toch nog wel enkele gebeden kennen, b.v. het 'Onze Vader' in het Latijn, het Duits, Sloveens of Hongaars. Baat het niet, dan zal het ons toch ook niet kunnen schaden. Weest u daarom zo goed om ons iets voor te bidden, al is het maar voor ons plezier.'
[14] De onbarmhartige franciscaan zegt: 'Wel ja, nu nog mooier! Dat zou betekenen: het menselijk vernuft doden. Als men dan toch wil bidden, moet men weten tot wie en waarom! Alleen maar bidden om de tijd te doden, is de grootste en zondigste domheid! Want bestaat er een of andere wijze God, dan moet zo' n dom gemurmel Hem nog weerzinwekkender voorkomen dan onszelf. Bestaat er echter geen God, dan zou het een nog grotere domheid zijn, als wij onze gebeden lieten weerklinken voor het absolute niets. Ik ben daarom van mening dat wij voorlopig helemaal niets moeten doen, maar alles met de grootst mogelijke rust moeten afwachten. Zo zullen wij geheel op alles zijn voorbereid, wat ons ook maar moge overkomen.
[15] Maar nu hoor ik heel dichtbij zelfs woorden, naar het mij voorkomt. Luister, daaruit zullen wij al gauw kunnen opmaken wat voor geesten zich in onze nabijheid bevinden. Aha, hebben jullie het gehoord? Ik heb nu duidelijk de woorden verstaan: 'Wenden jullie je in je hart tot Jezus, de Gekruisigde, dan zullen jullie geholpen worden.'
[16] Daarop zegt de graaf, die dezelfde woorden heeft gehoord: 'Vriend, dat ziet er fraai uit! Met zo'n echt rooms-katholieke aansporing en een eventueel handelen daarnaar zullen wij bar weinig geholpen zijn. Het verwondert mij alleen, dat wij hier enkel naar Jezus en niet tegelijkertijd naar de hele litanie der heiligen worden verwezen. Ja, ik zou zelfs willen beweren, dat dit geen alleenzaligmakende aansporing was, maar zo'n lutheraanse of calvinistische!'
[17] De franciscaan zegt: 'Dat maakt nu ook niets meer uit! Moge nu helpen, wie helpen wil en kan! Als wij nu geholpen kunnen worden, dan is het toch om het even hoe en met welke middelen! Als ons nu door Jezus hulp wordt aangeboden, wat zal ons dan verhinderen om deze aan te nemen?'
[18] De graaf zegt: 'Heel goed, beste vriend! Weet u echter ook heel zeker, dat ons daar hulp werd aangeboden? Zouden zich niet nog andere groepen in onze nabijheid kunnen ophouden, die zich in een soortgelijke miserabele positie bevinden? Allah is groot en de leer van Mohammed, zijn profeet, is veelomvattend! Dus kunnen ook wij zeggen: 'God, als Hij al bestaat, is groot en Jezus, Zijn profeet, was nog grootser in zijn leer dan de Saraceense Mohammed. God weet waar diegenen zijn, voor wie deze aansporing bestemd is!'
«« 134 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.