Gesprekken over Jezus. De religieuze ervaringen van de franciscaan. De graaf als bijbelkenner. Het eindvoorstel van de franciscaan

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 136 / 150 »»
[1] De graaf zegt: 'Ja, wie of wat is uw Heer Jezus dan eigenlijk? Misschien dezelfde van wie de roomse fabel zegt, dat Hij een Zoon van God zou zijn geweest, en van wie u zelf toch eerder zei dat u nooit in Hem en Zijn rooms-kerkelijke poppenkast geloofd hebt? Of bestaat er ergens nog een andere Jezus?'
[2] De franciscaan zegt: 'Ja, dezelfde Jezus van wie de evangelische traditie zegt, dat Hij Gods Zoon is en blijft; voor eeuwig een Heer van hemel en aarde! Tijdens mijn leven op aarde geloofde ik weliswaar niet in deze traditie, omdat ze door Rome te zeer misbruikt werd. Daaruit moest ik de volgende conclusie trekken: als dit niet louter het werk van de vroegere heerszuchtige hiërarchen was, dan zou het toch onmogelijk zijn om van zo'n Godsleer zo schandelijk misbruik te maken. Want er zijn in de roomse hiërarchie in nauwelijks 1200 jaar tijd dingen gebeurd, waarvoor de hele hel diep respect moet hebben! Zou de zich vaag op de achtergrond houdende stichter van zo' n leer een Zoon van de Allerhoogste zijn? Werkelijk, heer graaf, het zou voor mijn geest geen geringe opgave zijn geweest zoiets te geloven.
[3] Toen ik later echter de volledige bijbel van een protestantse priester in handen kreeg, ging mij inderdaad een heel ander licht op. Ik probeerde toen tot elke prijs te ontsnappen uit de roomse geestelijke moordkuil en werd daarna liever een gewoon soldaat dan ooit weer een rooms-katholieke handlanger bij het doden van de geest. Ik dacht namelijk bij mezelf: het is altijd nog beter een vlees- dan een geestdoder te zijn.
[4] Daarom kan de reeds genoemde Jezus zeker wel Gods Zoon zijn en de macht hebben om ons te helpen, ook al wordt Hij door de schandalige roomse kerk nog zo verloochend. Hij is toch ook ondanks het verraad van Judas Iskariot op de derde dag op eigen kracht uit de dood opgestaan en heeft deze alle macht ontnomen. Juist door deze Jezus werd ons door een onzichtbare mond hulp aangeboden. Wij hebben allen die kostelijke woorden gehoord en aarzelen nog of we er gehoor aan zullen geven of niet! Vooral u, heer graaf, bent de hardnekkigste en bent er niet toe bereid, alsof u in deze ellendige toestand God mag weten wat te verliezen zou hebben. Ik raad u daarom voor de laatste keer aan om de aangeboden hulp aan te nemen, en zo niet, ons daarin dan verder niet meer te hinderen!'
[5] De graaf zegt: 'Wat jullie niet schaadt, zal ook mij niet het leven kosten. Ook ik wil nu de hulp aannemen! Maar enkele voorwaarden kunnen wij daarbij toch wel stellen, anders kan het ons hier vergaan als op aarde, waar wij ons ook op genade of ongenade hebben overgegeven en toen slechts ongenade hebben geoogst. Zo zou bijvoorbeeld een flinke wraakoefening op onze aardse vijanden een eerste voorwaarde zijn, en voor ons een volledige schadeloosstelling betekenen voor alles, wat we op aarde hebben verloren!'
[6] De franciscaan zegt: 'Wat voor onzin haalt u zich toch allemaal in het hoofd! Veronderstel dat u op aarde in handen van rovers zou vallen en een sterk iemand zou u willen helpen, maar u stelt hem voorwaarden, waaronder u zijn hulp wilt aannemen... zouden dan zelfs de ijsberen u niet uitlachen? Heeft men ooit gehoord, dat een bedelaar zijn weldoener voorwaarden stelt? Ach, heer graaf, daar valt niet meer over te praten! Onze aardse overgave was toch iets heel anders. Daar bood niemand ons hulp aan, maar daar luidde het: 'Genade en ongenade onder beloofde voorspraak'. Hier echter wordt ons toch uitdrukkelijk volledige hulp aangeboden. Dat kan men toch in de verste verte niet vergelijken met de aardse situatie, die ons de lichamelijke dood bracht. Ik vraag u, heer graaf, wees toch niet zo traag van begrip!'
[7] De graaf zegt: 'Ja, u hebt alweer gelijk! Ik ben wel wat dom, maar een kind dat zich gebrand heeft, is bang voor vuur. Er zullen hier wel heel andere levensomstandigheden zijn dan op aarde gebruikelijk waren, maar droevige ervaringen blijven de ziel van een ongelukkige zo sterk bij, dat hij ze niet van vandaag op morgen van zich afkan zetten. Het is mij toch zeker niet kwalijk te nemen, dat ik wat geaarzeld heb met het aannemen van de geboden hulp.
[8] Men had ons allen ook amnestie beloofd, maar toen wij dan werden uitgeleverd aan de Oostenrijkers, was er van amnestie geen sprake meer. Door zulke treurige aardse ervaringen, die men levendig naar hier heeft meegenomen, moet een mens of geest toch wel wat wantrouwig worden en bij alles uiterst voorzichtig te werk gaan.
[9] Ik erken wel dat er een God moet bestaan, zonder wie wij zeker helemaal ten onder zouden zijn gegaan en ons bestaan niet hadden kunnen bestendigen, maar deze God is almachtig en tegen Zijn oordeel kan men niet in beroep gaan. Daarin schuilen meer dan voldoende redenen om ook met het aannemen van aangeboden hulp bedachtzaam te zijn en alle omstandigheden vooraf precies te overwegen. Ik kan mij uit mijn jeugd nog nauwkeurig herinneren, dat ik eens een evangelie heb gelezen waarin sprake was van een groot gastmaal. Toen de genodigden tenslotte niet wilden komen, werden alle in de straten en pleinen aanwezige proletariërs er door de dienaren van de machtige gastheer gewoon met hun haren bijgesleept. Toen de grote eetzaal op die manier gevuld was, kwam ook de gastheer binnen, bekeek de proletarische gasten en trof er een aan, die geen zogenaamd bruiloftskleed aan had. Deze liet hij grijpen en in de gevangenis werpen! Wat ik daarmee zeggen wil? Ja, wat heeft die arme drommel dan misdaan? De dienaren brachten hem net als de anderen, die misschien toevallig wat beter gekleed waren, van de straat naar het gastmaal toe en namen geen aanstoot aan zijn kleding. Wanneer de heer dan echter komt, veroordeelt hij alleen die arme drommel, die toch zeker buiten zijn eigen schuld in de eetzaal kwam!
[10] Wanneer men over dit verhaal, waarin kennelijk de Godheid in haar willekeurig handelen wordt voorgesteld, beter nadenkt, kan men het zeker niemand kwalijk nemen, dat men zelfs bij het aanvaarden van aangeboden hulp van boven heel behoedzaam te werk gaat. Judas werd ook een stuk brood aangereikt, maar daarna werd hij toen pas echt des duivels! Zegt u mij eens, of u, na deze gegronde motivatie, mij vanwege mijn aarzeling nog voor even dom houdt als daarvoor?'
[11] De franciscaan zegt: 'Nu, heer graaf, u bent wel bijzonder goed thuis in de bijbel! Dat doet mij des te meer plezier, omdat u juist een tekst aanhaalt, die ook mij in hoge mate onrechtvaardig is voorgekomen. Er zijn nog enkele andere teksten, waardoor de anders zo goede Heer Jezus waarlijk een onverbiddelijk en volgens aardse begrippen onrechtvaardig iemand lijkt te zijn. Daar staat tegenover dat er ook weer een heleboel teksten zijn, die heel troostvol zijn. Vanuit dit standpunt bezien zijn uw bedenkingen wel te billijken, want de macht heeft steeds het voordeel, dat zij eeuwig kan doen wat ze wil. Het goede daaraan is echter, dat men zich geen werkelijke macht kan indenken zonder volmaakte wijsheid; bovendien kan men het met een heel wijs iemand altijd beter vinden dan met iemand die dom is. Daarom denk ik, dat wij het toch kunnen wagen om de aangeboden hulp aan te nemen.
[12] Laten wij ons dan in ons hart tot Jezus, de Gekruisigde, wenden en geduldig afwachten wat er verder gebeurt. Komt er iets goeds uit voort, dan hebben we geen slechte keuze gemaakt. Zou er echter door deze keuze voor ons iets kwalijks te voorschijn komen, wel, dan keren we terug naar onze vorige situatie.'
[13] De graaf zegt: 'Alles goed en wel, maar op de allerhoogste wijsheid kan men nimmer iets afdingen. Wat zij eenmaal uitspreekt, is uitgesproken voor de eeuwigheid! Dat toont ook Jezus duidelijk aan, waar Hij zegt: 'Hemel en aarde zullen vergaan, maar Mijn woorden in alle eeuwigheid nooit!' Wanneer wij dus als we ons in ons hart tot Hem wenden, zouden horen: 'Weg met jullie, boosdoeners!', wat dan, vrienden? Zolang wij niets van Hem verlangen, hoeft Hij ons denk ik ook niets te geven, noch iets goeds, noch iets slechts. Verlangen wij echter eenmaal iets, dan hebben wij voor Hem meteen de poort geopend, zodat Hij met ons kan doen wat Hij in Zijn onveranderlijke wijsheid wil.
[14] Er schiet mij juist weer een tekst ter verduidelijking van mijn mening te binnen, waarin tien maagden voorkomen, waarvan de helft wijs en de helft dwaas was. Allen verwachtten hun bruidegom. De wijze helft voorzag haar lampen van olie, de dwaze helft echter niet. Toen in de nacht het bericht kwam dat de bruidegom zou komen, waarschijnlijk al binnen een uur, vroegen de dwazen aan de wijzen om wat olie in hun lege lampen te doen, maar de onvermurwbare wijzen weigerden dit; waarschijnlijk uit pure christelijke naastenliefde? De dwazen zagen zich daardoor genoodzaakt om naar een koopman te gaan en daar voor geld hun lampen met olie te laten vullen. Zij keren daarop vol goede moed naar het huis, waar de bruidegom verwacht wordt, terug, maar de huisdeur was al afgesloten. De bruidegom was namelijk al spoedig gekomen en zelfs eerder dan zij terug kwamen met hun gevulde olielampen. Toen de armen geheel argeloos op de deur klopten en vroegen om te worden binnen gelaten, donderde de stem van de bruidegom hun ruw tegemoet: 'Weg met jullie! Ik heb jullie nog nooit erkend, ik ken jullie niet!'
[15] Menselijk bekeken is dit eerlijk gezegd impertinent grof, onrechtvaardig en strikt genomen ook onjuist, als onder de bruidegom de Godheid moet worden verstaan, want hoe kan de Godheid tot iemand zeggen: 'Ik ken u niet!', waar Zij anderzijds toch ook leert, dat Zij zelfs alle haren op het hoofd van een mens telt! Maar wie kan de almachtige Godheid ongelijk geven? Zij laat het hopeloos koud worden, ook als daar duizenden door bevriezen. Zelfs wanneer miljoenen arme drommels om warmte vragen, blijft het toch koud, zolang de Godheid het volgens Haar wijsheid koud wil hebben. Zo laat Zij ook zonder genade het mooiste zaaigoed door vorst en hagel vernielen en niemand kan Haar dat beletten. Ik zeg je, wie zich van de Godheid afhankelijk maakt, heeft de ellende al in huis gehaald. Wat had de vijf dwaze maagden soms kunnen overkomen, als zij helemaal niet naar het huis van de bruidegom zouden zijn teruggekeerd? De grofheid was hun tenminste bespaard gebleven, omdat zij dan de bijzonder grove bruidegom geen gelegenheid zouden hebben gegeven om de deur voor hun neus te vergrendelen. Daarom ben ik van mening dat we aan de stem van God dan pas volkomen gehoor moeten geven, als we van Zijn welwillendheid ten opzichte van ons overtuigd zijn. Anders blijven wij maar waar we zijn, want ik vertrouw de almachtige Godheid niet!'
[16] De franciscaan zegt: 'Heer graaf, u benadert deze kwestie wat al te behoedzaam. Ik zeg u, men moet de woorden van God niet zo letterlijk nemen, daar de hele Schrift toch enkel een zinnebeeldige voorstelling is van de hogere moraal, zoals een volmaakt mens die zou moeten hebben. Onder de lampolie wordt hoofdzakelijk de ware liefde tot God verstaan en onder het licht van de lamp de uit de liefde voortvloeiende wijsheid. De dwaze maagden hadden echter geen liefde en wilden ook de anderen hun liefde ontnemen, maar deze waren verstandiger en lieten zich niet misleiden. Zij gelastten de liefdelozen om de wereld in te gaan opdat zij daar de liefdesolie zouden kunnen halen. De liefdelozen gingen en vulden hun lampen, of beter gezegd hun harten, vol wereldse liefdesolie. Toen zij met de wereldse liefde in het huis van de bruidegom wilden terugkeren (waarin wij ons hier, zoals ik mij niet zonder reden voorstel, reeds geruime tijd bevinden), of beter gezegd: toen zij zonder ware liefde bij God aankwamen en toegang tot het hemelrijk verlangden, kon de Godheid toch nauwelijks iets anders tot hen zeggen dan: 'Ik ken jullie niet met die liefde van jullie, die Ik nooit als de Mijne heb voorbestemd! Ga dus daarheen, waar je liefde van afkomstig is!' Ziet u, heer graaf, zo begrijp ik deze en nog veel andere teksten, en zo is het ook bedoeld. Daarom meen ik dan ook, dat u de Godheid van al te veel hardheid beschuldigt. Laten wij ons nu eens allen daaroverheen zetten en de geboden hulp aangrijpen! Werkelijk, het kan ons niet zo slecht vergaan, dat zegt mijn hart me!'
[17] Een ander uit het gezelschap, die erbij staat, zegt: 'Dat geloof ik toch ook! Het evangelie is absoluut metaforisch en moet goed begrepen worden, omdat alles metaforisch is!' De graaf zegt: 'Ik verzoek u, wees zo goed om uw tong te bedwingen, anders worden wij allemaal misselijk! Was onze terechtstelling op aarde soms ook metaforisch of zelfs louter provisorisch? Of is Jezus soms ook metaforisch aan het kruis genageld?' De terechtgewezene zegt: 'O nee, dat was niet metaforisch, dat was werkelijkheid, anders zouden wij niet verlost zijn!' De graaf zegt: 'Mooie verlossing is dat, tot nu toe is mij daarvan tenminste niets gebleken. Vooral deze Egyptische duisternis en onze volstrekt lege magen zijn de meest sprekende bewijzen van de verlossing. Werkelijk, deze verlossing doet zijn naam eer aan! Op aarde: dood aan de galg, en hier: de eeuwige duisternis. Dat zijn werkelijk tastbare bewijzen van de grote verlossing die ons te beurt valt! Bevalt zij jullie, beste vrienden?'
[18] Een ander zegt: 'Tot nu toe heeft het er met de verlossing bar slecht uitgezien. Anderzijds moet ik echter bekennen, dat we eigenlijk nog nooit iets gedaan hebben, waardoor wij hadden kunnen delen in de verlossing. Als de galg uiteindelijk niet een flinke portie van onze doodzonden heeft uitgewist, dan ziet het er, als men hier werkelijk volgens de tien geboden te werk gaat, met onze verlossing verdraaid slecht uit. Van een of andere christelijke deugd was namelijk bij ons allen nauwelijks sprake. Ik zou er daarom sterk vóór zijn om de aangeboden hulp meteen te aanvaarden, anders zou het ons nog heel slecht kunnen vergaan! Wij hebben helemaal niets, waarop wij ons kunnen beroepen; hoogstens op onze grenzeloze domheid en in het beste geval op de genade en erbarming van Jezus Christus!'
[19] De franciscaan zegt: 'Recht uit mijn hart gesproken! Zo is het! De genade en erbarming van God, Jezus Christus... of wij zijn allen aan de duivel overgeleverd! Dat waren wij immers al op aarde, vooral de laatste tijd; wij hadden bitter weinig medelijden met de honderdvoudige ellende van onze medemensen. Wij dreven hen als kalveren voor ons uit en schopten hen het slagveld op. Onze vijanden verging het jammerlijk wanneer zij door ons gevangen genomen werden. Om kort te gaan, als wij nog wraakgevoelens koesteren ten opzichte van diegenen door wier handen wij zijn gevallen, hoe groot zal dan de wraak zijn die wij hebben te verwachten van de vele duizenden, die door onze handen zijn gevallen en die even goede, sommigen misschien wel honderd keer betere mensen waren dan wij!
[20] Daarom meen ik: laten wij van ganser harte allen vergeven, die ons moreel en fysiek mishandeld en tenslotte gekruisigd hebben, want ook wij wisten het leven van duizenden heel stevig aan het kruis te slaan. Wat denkt u, heer graaf, heb ik gelijk of niet?'
[21] De graaf zegt: 'Ja, helaas! Maar het maakt me juist bevreesd, dat het ons tenslotte zal vergaan als de vijf dwaze maagden. Zodra wij aankloppen, zullen we meteen de uitspraak van het vonnis vernemen, en dan... voor eeuwig goede nacht!'
«« 136 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.