Het begint bij de graaf te dagen. Een hooggebergte en een paleis worden zichtbaar. Liefdevolle lessen over de ordening in het hiernamaals

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 139 / 150 »»
[1] De graaf springt bijna uit zijn vel van ergernis bij deze aanroep van de spreker en wil wegvluchten, maar de franciscaan houdt hem aan zijn jas vast en zegt: 'Heer graaf, geen stap verder! U hebt in Hongarije als eerste minister over ons geheerst. Het wordt nu lichter, de eeuwige rechter komt; u zult zich tegenover Hem moeten verantwoorden! Begrijpt u mij?'
[2] De graaf, geheel ontdaan over de bevreemdende ernst van de franciscaan en nog vol ergernis over het gebed van de spreker, geraakt compleet in verwarring, maar zegt dan zacht en beheerst: 'Ja, ja, ik vind alles al goed hoor, maar alsjeblieft, breng me niet als een roofmoordenaar om. Val me toch niet zo aan, ik wil immers alles wel doen!' De franciscaan zegt: 'Nou, goed dan, maar hoe zal het u vergaan voor de eeuwige Rechter, en ons als uw medeplichtigen?'
[3] De graaf zegt: 'Maar beste vriend, hebt u dan zoëven niet gehoord, dat de Heer voor ons allen genadig en barmhartig wil zijn? Waarom zou Hij ons dan willen oordelen, of waartoe zou de Almachtige en Alwetende eerst een confrontatie willen met Zijn schepselen, om hen door hun eigen bekentenis ertoe te brengen in te zien, dat zij terecht worden verdoemd? 0, het is verdraaid zwak van een rooms-katholieke ordepriester om de Godheid menselijke zwakheden toe te dichten. God is goed en genadig, voor wie Hij goed en genadig wil zijn, maar voor hen die Hij wil laten vallen, helpt niets meer, het allerminst de voorspraak van een Hongaarse graaf. Ik geloof echter, dat de lieve God niet zal kijken naar de rommel die wij elkaar voor de deur hebben geveegd. Begrijpt u dat, beste pater-meedogenloos?'
[4] De franciscaan zegt: 'Al goed, heer graaf, wij zullen wel zien wie er tenslotte gelijk zal hebben. Het wordt nu steeds lichter vanuit het oosten, naar het mij voorkomt. Als die ellendige nevel er maar niet zou zijn! Anders zouden we bij dit licht toch al hier of daar iets moeten kunnen onderscheiden, als er hier tenminste iets te onderscheiden valt.'
[5] De spreker vervolgt: 'Beste vrienden en broeders, er is een goed idee in mijn ziel opgekomen en dat wil ik jullie meedelen. Kijk, wij zijn allen even ongelukkig geworden en niemand heeft iets voor op de ander. Hoe zou het zijn, als wij eens in echte broederliefde en vriendschap bij elkaar bleven en, zonder elkaar verwijten te maken, afwachtten hoe Gods almacht over ons zal beschikken? Het is toch al erg genoeg, dat we voor God zo bang zijn als een duif voor de klauwen van een arend. Denken jullie dan dat Gods oordeel over ons daardoor milder zal uitVallen? God doet wat Hij wil en geen eeuwigheid brengt Hem van Zijn eens genomen besluit af. Laten wij daarom tenminste onder elkaar vriendelijk zijn, mocht de Godheid ons misschien niet al te vriendelijk tegemoet treden! Het wordt nu werkelijk steeds lichter en daar boven lijkt de hemel me ook al echt blauw, maar sterren kan ik nog niet waarnemen. Waarschijnlijk zullen er hier ook geen zijn.'
[6] De graaf zegt: 'Bravo, vriend Miklosch, uw taal bevalt mij honderd keer beter dan die van pater Cyprianus. Werkelijk, een paap blijft toch eeuwig een gevoelloos wezen! Maar alles zij hem vergeven! Van nu af aan zal ik mij nooit meer boven iemand plaatsen, ook niet boven mijn ergste vijand. God geve ons allen een juist inzicht en een wederzijds, standvastig geduld. Zijn wil zij met ons allen!'
[7] Na deze woorden van de graaf wordt de nevel dunner en het komt allen voor alsof ze zich nog niet zo lang in deze omgeving bevonden.
[8] Miklosch zegt na een poosje, als hij in westelijke en noordelijke richting een machtig gebergte ontdekt: '0 vrienden, daar, kijk daar eens! Land, hooggebergte! Eindelijk voor het eerst land in deze wereld en nog wel van het hooggebergte! Er gaat in de eeuwigheid niets boven de majesteitelijke aanblik van het hooggebergte. Dat kalmeert op wonderlijke wijze de anders vaak zo angstige ziel van de mens en zijn hart wordt in het geloof in een almachtige God gesterkt en ontbrandt in liefde tot Hem. 0, wat doet de aanblik van dit reusachtige hooggebergte me goed! Vooral de top in het noordwesten is iets geweldigs. Werkelijk, bij deze vergeleken kunnen de hoogste toppen der aarde nauwelijks heuveltjes worden genoemd. Zien jullie dit prachtige hooggebergte ook?'
[9] Allen zeggen: 'Jazeker, wij zien het, maar het moet nog heel ver van hier verwijderd zijn; men kan dat opmaken uit de grijsblauwe kleur. Bijna moet men zijn nek uitrekken om die hoogste top te zien. Dat moet toch wel een hoogte zijn! God zij honderd keer geprezen, dat wij toch eens iets te zien krijgen! 0, dat is heerlijk, men zou zich bijna de ogen uitkijken. Toch is het merkwaardig, dat naar het zuiden en vooral naar het oosten toe alles nog in nevel gehuld is. Toch komt een zekere helderheid alleen vanuit het oosten. De zon, als er hier al een is, moet nog diep onder de horizon staan, omdat er zelfs op de hoogste toppen geen stralen vallen.'
[10] De graaf zegt: 'Maar zoals ik opmerk, ligt de hoogste top al binnen het bereik van de stralen, anders zou hij niet zo roodachtig schitteren. Het is werkelijk iets buitengewoon majesteitelijks, de aanblik van zo' n gebergte! Vrienden, als wij hier nu nog een gids zouden hebben, zou ik echt een van de eersten zijn om te besluiten zo'n gebergte te beklimmen. Vanaf de zuidelijke kant moet die top niet eens zo moeilijk te beklimmen zijn, en we hebben hier nu ook bepaald niets te verzuimen. Wel, pater Cyprianus, wat zegt u ervan?'
[11] De franciscaan zegt: 'Wat moet ik daarop zeggen? Ik heb genoeg gesproken en men heeft niet naar mij geluisterd, maar mij voor een meedogenloze uitgescholden. Daarom houd ik mij nu stil en wil alleen maar luisteren en als het gehoorde mij aanspreekt, ernaar handelen! Gaan jullie de bergen in, dan zal ik niet alleen achterblijven. Ik denk echter dat niemand van ons ooit hoofdpijn zal krijgen op die onmetelijk hoge top, want men wordt al duizelig bij het naar boven kijken; hoe zou het iemand daarboven dan wel niet vergaan!'
[12] Miklosch zegt: 'Ja, zo denk ik er ook over! Wij zijn hier weliswaar geesten en daardoor heel wat lichter dan op aarde, maar van zo'n hoogte zou ik toch ook niet graag een salto mortale wagen. Laten we daarom nog een tijdje hier blijven totdat het wat lichter wordt; dan zal wel blijken wat ons verder te doen staat. Het komt mij in de geest voor, alsof wij hier binnenkort heel bijzonder bezoek zullen krijgen, en als mijn gevoel me niet bedriegt, komt daar juist vanuit het oosten al iemand recht op ons af.'
[13] De graaf zegt: 'Ja, ik zie ook iemand in een rijkgeplooid gewaad! Misschien is dat weer een nieuw aangekomene van de lieve aarde; is het soms iemand die net als wij is veroordeeld?'
[14] De franciscaan zegt: 'Dan zou hij net als wij nog in aardse lompen gehuld moeten zijn. Sinds de oude Grieken en Romeinen draagt geen mens op aarde meer een geplooid gewaad. Het moet wel een heel oude burger van deze wereld zijn. Wel, spoedig zal wel blijken wie hij is en wat zijn ambt mag zijn. Ik zal roepen of hij bij ons wil komen!'
[15] Miklosch zegt: 'Ik geloof dat we hem helemaal niet hoeven te roepen, hij komt toch al recht op ons af. Zijn nadering maakt een goede, zelfs weldadige indruk op mijn innerlijk. Dat moet een goed mens of een goede geest zijn. Het wordt nu ook lichter naarmate hij dichterbij komt en dat is iets heel merkwaardigs. Kijk daar eens naar het oosten; ergens achter die man ontwaar ik opeens door de nog dichte nevel heel duidelijk de omtrekken van een ongelooflijk groot paleis.'
[16] Allen wenden hun gezicht naar het oosten, ontdekken tegelijkertijd wat Miklosch al ontdekt had en verbazen zich daar geweldig over. De graaf zegt: 'Kijk, ik had zonet toch gelijk. Waren wij enkele honderden passen verder gegaan, dan zouden wij met de neus tegen dit gebouw zijn opgelopen en hadden daar kunnen vragen om binnengelaten te worden. Nu zijn we echter nog steeds hier.' De franciscaan zegt: 'Dat doet er niet toe! Vergeleken bij de eeuwigheid is een paar minuten eerder of later om het even! Maar stil nu, de goede man, die waarschijnlijk in dat paleis woont, is al heel dichtbij. De hoffelijkheid gebiedt dat wij hem tegemoet gaan, daar hij heel zeker voor ons de moeite neemt om hierheen te komen.'
[17] Met dit voorstel zijn allen het eens en ze gaan de naderende man tegemoet. Als zij bij hem aankomen, neemt de graaf het woord en zegt: 'Is het mij geoorloofd om te vragen waar u zo haastig naartoe gaat? u hebt misschien nog een lange weg te gaan?'
[18] De vreemdeling zegt: 'Gegroet, beste vrienden en broeders! Ik kom alleen voor jullie hierheen. Ik heb jullie stemmen vernomen en ben daarom vanuit dit huis snel hierheen gegaan om jullie allen zo nodig hulp te bieden. Ik woon in het huis dat jullie hiervandaan nog enigszins in nevelen kunnen zien.' De graaf zegt: 'U bent hoogstwaarschijnlijk de eigenaar?'
[19] De vreemdeling zegt: 'Ja, min of meer, zoals men pleegt te zeggen. Maar kijk, er bestaat hier eigenlijk geen privé-bezit; alles is hier in zekere zin gemeengoed. In dit rijk heerst een zuivere democratie, want wat de een toebehoort, dat behoort ook toe aan al de anderen, die één van zin en één van hart zijn. Zo kunnen ook jullie overal gebruik van maken, zonder je daarbij af te vragen van wie dit of dat is. Hier heerst de meest volmaakte vrijheid, waarover slechts ieders vrije geest zonder enig bezwaar kan beschikken. Wat iemand hier wil, dat wordt hem ook deelachtig.'
[20] De graaf zegt: '0 mooi, dat is een schitterende ordening! Dat wilden wij op aarde ook bevechten, maar daar ging het niet, want daar heerst nog altijd het recht van de sterkste! Maar hier schijnt dus het recht van de eerste eigenaar te gelden, of zelfs het oeroude 'Ieder is zijn eigen heer'?'
[21] De vreemdeling zegt: 'Ja, ja, zo ongeveer, maar toch nog iets anders, want er bestaat hier maar één recht en dat is het recht van de vrije, zuivere liefde. Zoals de liefde is, zo is het recht vanuit en door de liefde. Wat jullie willen dat men voor jullie doet, doe dat ook voor de anderen; dat is hier het levensprincipe! Omdat een ieder dus dit hoogste rechtsprincipe tot het belangrijkste grondbeginsel van zijn leven maakt, verleent hij daardoor ook aan iedereen het vrije recht om alles wat hij heeft, volledig mee te gebruiken, omdat hij in het tegenovergestelde geval zich ook hetzelfde recht geheel onbekommerd mag veroorloven. Jullie zien nu dat huis al wat duidelijker en Ik zeg jullie, dat jullie het volste recht hebben dit huis mede te gebruiken, omdat ook de eigenaar van zijn kant hetzelfde recht heeft op een bezit, dat jullie hier ergens ten deel kan vallen. Zijn jullie het eens met deze rechtsprincipes?'
[22] De graaf zegt: 'Maar vriend, dat is toch het communisme op zijn best, of eigenlijk het zuivere, oude Christendom! Op aarde is de tijd voor zo'n staatsinrichting beslist nog lang niet rijp. Het is werkelijk de meest natuurlijke en beste staatsvorm voor een volk. Alleen het nadeel is, dat daardoor de traagheid meer wordt gestimuleerd dan de vlijt.'
[23] De vreemdeling zegt: 'Vriend, je vergist je. Een luiaard en een vlijtig iemand komen hier niet samen voor, omdat een luiaard onmogelijk kan willen wat een vlijtig iemand wil. Hier geldt werkelijk: 'Soort zoekt soort', en wat niet bij elkaar past, gaat vanzelf uiteen. Als namelijk het hoogste rechtsprincipe inhoudt, dat eenieder voor zijn broeder hetzelfde moet doen wat hij voor zichzelf ook van zijn broeder kan verlangen, dan is het daardoor al uitgesloten, dat een luilak alles wat voor hem aangenaam is van zijn ijverige broeder verlangt, zonder evenwel van plan te zijn voor die broeder hetzelfde te doen. Dat gaat hier helemaal niet op, omdat hier juist iedere geest er alleen maar naar streeft zijn broeders op alle mogelijke manieren te helpen. Wie echter lui is en niet door deze geest bezield, krijgt spoedig een hekel aan zo'n communisme en zoekt zich een gezelschap, dat volledig met zijn instelling overeenkomt. Hoe het zo'n geïsoleerd gezelschap van luiaards binnen de kortste tijd zal vergaan, zal ieder van jullie zonder veel uitleg wel duidelijk zijn.
[24] Jullie zeggen daarop: Ja! Omdat jullie dit nu volkomen inzien en de rechtsorde van deze wereld, waarin geen dood meer bestaat, als goed aanvaarden, moeten jullie je nu ook zo gedragen als deze wet het in jullie eigen belang vereist. Dan zijn jullie daardoor al volmaakte burgers van deze wereld en kunnen jullie van alles een goed en voor jullie nuttig gebruik maken, wanneer jullie dit huis willen binnengaan om daar een of andere verkwikking te gebruiken. Alleen moeten jullie de vaste wil meebrengen om dit huis op alle mogelijke manieren van dienst te willen zijn.'
[25] De graaf zegt: 'Geachte beste vriend, dat is vanzelfsprekend, want ik zou veel liever helemaal niet bestaan, dan van iemand iets aan te nemen dat ik hem niet op de een of andere manier weer terug zou kunnen geven. Zo is ook mijn gehele gezelschap; daarvoor durf ik naar eer en geweten borg te staan. Maar, beste vriend, daar u vast al langer in deze streek woont en wel overal goed van op de hoogte zult zijn, zeg ons allen eens, hoe wij ons om hulp tot de enige God van hemel en aarde, dus tot Jezus de Gekruisigde, moeten wenden. Waar is Hij, en zullen onze zondige ogen ooit Zijn heilige aangezicht te zien krijgen?
[26] Wij werden eerder, toen het hier nog heel donker was, door een stem aangespoord ons tot Jezus te wenden indien wij geholpen wilden worden. In het begin hield ik dit meer voor een akoestische misleiding, maar stilaan begon ik in te zien dat er toch werkelijk iets van waar moest zijn. Hoe dit echter doelmatig aan te pakken, is een andere vraag! Hier zou waarschijnlijk niemand beter op kunnen antwoorden dan juist u, omdat alles en iedereen u hier vast volkomen vertrouwd zal zijn.'
[27] De vreemdeling zegt: 'Heel goed, mijn beste vrienden! In deze wereld ben Ik, om zo te zeggen, overal volkomen thuis. Wat jullie verzoek betreft: jullie hebben je immers al tot de Heer Jezus gewend, waardoor het ook meteen lichter om jullie heen is geworden. Ik hoef jullie daarom over deze kwestie verder niets meer uit te leggen. Bewaar alleen Jezus in jullie harten, dan zullen jullie heel spoedig de beste hulp krijgen. Alleen moeten jullie al je van de wereld meegebrachte hoogmoed, trots en eigenwaan, ieder wraakgevoel en de vervelende zinnelijkheid jegens het vrouwelijk geslacht voor eeuwig verbannen en alles aan Jezus de Heer overlaten. Dan zullen jullie voor eeuwig bij Hem, om Hem en in Hem zijn! Want zijn goedheid is onmetelijk!'
«« 139 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.