Heerlijkheid en grootte van het huis. Woont hier Jezus Christus? Vurig verlangen van de zielen naar de Heer. Het juiste vermoeden van Miklosch

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 144 / 150 »»
[1] Bathianyi sluit zich rechts bij de vreemdeling aan en de franciscaan links. Miklosch volgt als aanvoerder van het overige gezelschap de vreemdeling.
[2] Hoe dichter zij het huis naderen, des te meer valt hun de grootsheid en de onuitsprekelijke pracht en majesteit van het gebouw op. Reeds in de nabijheid van het huis kan Bathianyi zich niet meer inhouden van verwondering en zegt vol geestdrift: 'Vriend, dat kunnen noch engelen noch de wijste geesten van alle sterren hebben gebouwd, maar dit heeft God met hoogsteigen hand gebouwd! Deze grootte en de daarbij toch nog buitengewoon esthetische symmetrie is met niets te vergelijken. Ah, dat is meer dan wij allen ooit zullen begrijpen! Wel, wanneer dit huis aller huizen van buiten al zo onuitsprekelijk mooi is gevormd, hoe zal het binnen dan wel ingericht zijn?'
[3] De franciscaan zegt: 'Je hebt gelijk! Vergeef me, heer graaf! U hebt helemaal gelijk, wilde ik zeggen.' De graaf zegt: 'Vriend, houdt u maar aan het 'je'. Ik wil van geen titels meer weten. Wij zijn van nu af aan broeders!'
[4] De franciscaan zegt: 'Al goed, beste vriend, dat was reeds lang mijn wens, maar nu ter zake! Jij hebt gelijk. Ik heb toch de Sint Pieterskerk in Rome en het Vaticaan met zijn duizend kamers gezien, maar dat alles is nauwelijks een slakkenhuis vergeleken bij dit paleis! Op het eerste gezicht zou naar mijn schatting in dit reusachtige paleis gemakkelijk plaats zijn voor honderd keer de gehele bevolking van de aarde. Zowel links als rechts loopt het bijna tot in het oneindige door. En wat de hoogte betreft lijkt het mij, dat de gevel van het huis bijna aan de maan moet grenzen, want zo'n hoogte is alleen in mijlen uit te drukken. O, dat is iets enorms, iets om je verstand bij te verliezen!
[5] De graaf zegt tot de onbekende leider: 'Zeg ons toch eens, beste goede vriend, woont misschien de Heer God Jezus Christus in dit meer dan wereldomvattende gebouw? Want voor één of meer van de zaligste en grootste engelen zou het toch veel te groot en prachtig zijn.'
[6] Hij, die voor het gezelschap nog een vreemdeling is, zegt: 'Ja, ja, Hijzelf woont ook vaak in zulke huizen, evenals ook in dit huis bij Zijn vrienden en kinderen. Alleen op dit moment is Hij niet in het huis, maar wanneer jullie het huis zullen binnentreden, zal Hij hoogstwaarschijnlijk meteen verschijnen. Jullie moeten alleen goed opletten, dat je Hem herkent!'
[7] De graaf zegt: 'Heilige Christus! O vriend, bij God, als ik slechts eenmaal Christus zou kunnen zien, zou ik daarna geen andere zaligheid meer wensen. Maar dan wel de werkelijke Christus en niet zo'n roomse vermomming van Hem.' 'Ook de franciscaan zegt: 'Ja, ook ik verlang geen andere zaligheid meer!'
[8] Een ander uit het gezelschap treedt naar voren en zegt: '0, ik vraag u ook slechts eenmaal Christus te mogen zien, en als het mogelijk is ook de heilige Jozef, omdat hij mijn naamheilige is! Maar als dat niet kan, dan hoeft het niet; als ik Christus maar mag zien!'
[9] De Vreemdeling zegt: 'Ja, waarom zou je Christus dan zo graag willen zien, leg mij dat eens uit.' Hij die naar voren was getreden, zegt: 'O, daar is niet veel aan uit te leggen; wat men boven alles liefheeft, zou men ook het liefst willen zien!' De Vreemdeling zegt: 'Dat is wel waar, maar waarom heb je Christus dan zo boven alles lief?' De man antwoordt: 'O, dat is heel duidelijk: omdat Christus God is en omdat Hij mij verlost heeft van de hel en ook, omdat Hij zo'n goede Heiland was!' De Vreemdeling zegt: 'Maar wat zul je doen, als je Christus zult zien?' De naar voren getredene zegt: 'O, dan zal ik van vreugde uitroepen: 'Heilige Christus'! en Hem, als ik zou durven, om de hals vallen!'
[10] De Vreemdeling zegt: 'Wel, dan zie ik nu al, dat jij Christus heel graag mag! Maar wat zou je doen, als Christus jou niet zo graag zou mogen als jij Hem?' De aangesprokene zegt: 'O, dat doet er niet toe; al ben ik niet veel waard, Christus heeft me toch graag. Daarover maak ik me geen zorgen.' De Vreemdeling zegt: 'Mijn beste, ga nu maar weer terug naar je kameraden met de verzekering, dat de Heer Christus jou misschien toch nog meer zal liefhebben dan jij Hem.'
[11] Jozef gaat nu terug en de Vreemdeling zegt tegen de graaf: 'Luister, die heeft met zijn hart in plaats van met zijn tong gesproken. Hij is ook de onschuldigste van jullie allen en heeft zijn doodstraf op aarde werkelijk niet verdiend. Met deze mens moet Ik wel in het bijzonder rekening houden! Nu zijn wij echter bij de poort; laten wij meteen de vertrekken van dit huis binnengaan!'
[12] De graaf zegt: 'Beste vriend, nog één vraag! Zeg ons toch, als Christus zal aankomen, misschien met miljoenen engelen, hoe zullen wij Hem herkennen? De Vreemdeling zegt: 'Verlaat je dan alleen op Mij! Ik heb jullie al gezegd, dat Hij precies op Mij lijkt. Jullie hoeven Mij maar aan te zien en te vergelijken of er iemand is, die er net zo uitziet als Ik, en die zal het dan ook zijn.' De graaf zegt: 'Ik dank je, dat je bij ons blijft. Dan zal Christus de Heer ook niet aan ons voorbijgaan, zonder dat wij Hem zien. Dat is goed, heel goed!'
[13] Miklosch, die zich achter hen bevindt, zegt nu: 'Vrienden, zoals ik merk, zijn wij nog een beetje blind. Ik zeg jullie, ik heb een eigenaardig vermoeden!' De franciscaan zegt: 'Wel, wat voor vermoeden dan?' Miklosch zegt: 'Ik zeg jullie verder niets; weldra zullen jullie het ook voelen en zeggen: 'Hoe konden wij zulke blinde ossen zijn!' Hebben jullie mij begrepen? Volslagen blinde ossen!'
[14] De graaf zegt: 'Beste vrienden, wij staan nu op de drempel van de ingang van een huis, dat op zon, aarde en maan zijn weerga niet kent. Daarmee zal zeker ook de intrede in geheel nieuwe, nog nooit vermoede levensomstandigheden heel nauw verband houden. Omdat echter de intrede in dit wonderbaarlijke huis verstrekkende gevolgen zal hebben, ben ik van mening dat broeder Miklosch zich eerst duidelijk zal moeten uitspreken, want zijn vermoeden kan voor ons van groot belang zijn. Wees daarom zo goed, broeder Miklosch, om ons jouw vermoeden nader te verklaren!'
[15] Miklosch zegt: 'Ja, mijn beste vrienden, mijn vermoeden is werkelijk vreemd, maar ik kan het jullie niet beschrijven. Het komt mij hier bijna zo voor, als het de twee naar Emmaüs wandelende leerlingen moet zijn voorgekomen, toen de Heer Zelf in hun midden liep en zij Hem niet herkenden, alhoewel Hij hun wijs over allerlei dingen onderrichtte. Ik zou bijna willen wedden, dat dit vermoeden dat mij zalig stemt, meer is dan alleen maar een strohalm! Komt tijd, komt raad! Tenslotte zal de waarheid wel aan het licht komen.'
[16] De graaf zegt: 'Ach, ga weg, beste vrome dweper! Christus de Heer zal vanuit Zijn hoogste hemel even eenvoudig en zonder enige glorie tot ons grove zondaars neerdalen, als Hij als Mensenzoon tot de hardvochtige joden is neergedaald? Zeg, hoe kom je erbij? Bedenk toch wie Christus is en wat wij tegenover Hem zijn, dan zul je dadelijk tot een ander vermoeden komen. Jouw mooie vermoeden is niets anders dan een leuk Christus-Iuchtkasteeltje, zoals ik er in mijn jeugd ook behoorlijk wat heb gebouwd. Maar wat heeft dat nog met de werkelijkheid te maken? Overigens bevalt jouw luchtkasteeltje mij bijna nog beter dan dit huis. Christus mag nog zo goed en minzaam zijn, maar of Hij het ons zo gemakkelijk zal maken als wij het ons met onze idyllisch-christelijke luchtkastelen voorstellen, zou ik toch sterk willen betwijfelen. Heb ik gelijk of niet?'
[17] Miklosch zegt: 'Je hebt gelijk, maar toch kan ik mijn vermoeden niet van me afzetten. Werkelijk, ik voel mijn hart beven!' De graaf zegt: 'Sukkel, het mijne beeft ook, en hoe! Maar dat komt door de betekenisvolle intrede in dit echte Godshuis en door de onzekerheid over wat ons daar te wachten staat.' Miklosch zegt: 'Ja, jij zult tenslotte toch wel gelijk hebben. Ja, dat zal het zeker zijn!'
[18] De Vreemdeling zegt: 'Wel, zijn jullie klaar met jullie beraadslaging?' De graaf zegt: 'Vriend, wij zijn het al weer helemaal met elkaar eens! Het zou wel interessant zijn om ook van jou op dit punt opheldering te krijgen, maar je pakt de deurklink al vast. Misschien zal zich in het huis nog wel een gelegenheid voordoen om ons daarover wat opheldering te geven.'
[19] De Vreemdeling zegt: 'Zeer zeker, daar zal nog genoeg gelegenheid voor zijn. Maar nu is het zaak het huis binnen te treden. Daarom open je, jij poort naar het eeuwige leven!'
«« 144 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.