Roberts blijmoedige instemming. Volgende kernvraag: hoe is de ware Godheid gevormd?

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 31 / 150 »»
[1] Robert zegt: 'Zeer geƫerde vriend! Wat kan ik over deze zaak nog meer denken dan wat jij nu hebt gezegd. Alles is duidelijk, goed begrijpelijk en tevens onweerlegbaar waar. De Godheid kan werkelijk niet anders zijn en niet anders handelen dan zoals jij me hebt aangetoond. Want anders zou de Godheid ophouden Godheid te zijn, of het zou minstens met al haar scheppingen binnenkort volledig gedaan zijn.
[2] Ik zie nu ook in dat iedere geest, als hij werkelijk gelukkig wil zijn voor de hoogste gelukzaligheid een grote ontvankelijkheid, het tederste gevoel en een fijnbesnaard waarnemingsvermogen moet hebben, zodat hem de meest subtiele indrukken onmogelijk kunnen ontgaan. En dus moet hij, als een levende geest, met dezelfde ontvankelijkheid ook kwalijke indrukken met eenzelfde scherp aanvoelingsvermogen kunnen waarnemen. Anders zou hij hetzij half dood, of geestelijk verdoofd moeten zijn, wat echter onmogelijk kan samengaan met de kracht van zijn vrije wil!
[3] Men kan zich daarom de Godheid slechts zo, zoals jij haar mij hebt beschreven in haar diepste relatie tot Haar schepselen, voor eeuwig bestaand indenken. Ik kan daar dan ook niet verder over nadenken omdat ik de noodzaak van wat jij denkt volledig inzie.
[4] Nu komt echter een andere kernvraag: waar is deze Godheid dan? In welke regionen van de oneindigheid heeft zij voor eeuwig haar intrek genomen? Want zij moet toch ergens in al haar volheid thuis horen? Heeft zij een gestalte, en welke dan wel? Of heeft ze geen gestalte en is haar zijn iets oneindigs, zonder vorm, zodat ze juist daardoor alle vormen kan omvatten? Kijk, vriend, nu ik de noodzaak van een opperste Godheid duidelijk inzie, is ook het waar en hoe voor mij van het grootste belang!
[5] Voor alles moet ik echter bekennen dat het me veel liever zou zijn, dat de Godheid toch in een bepaalde vorm tegenwoordig was, en wel in die van een mens. Want een wezenlijk oneindige Godheid, of een Godheid in een vorm die ons mensen totaal vreemd is, zou noch ik noch iemand anders met alle overgave kunnen liefhebben.
[6] Een wezen dat men nooit kan begrijpen en aanschouwen, kan men nooit liefhebben! Mathematisch is de vorm van een perfecte bol wel de volmaaktste; maar moreel gezien? De grote lichtbollen aan de hemel zien er wel erg mooi uit, maar dat komt door het licht. Maar of men zo'n lichtende bol ook zou kunnen liefhebben? Werkelijk, bij deze vraag laat mijn gevoel me duidelijk in de steek!
[7] Daarom, beminnelijke vriend, daar jij in alle ernst met de Godheid veel meer vertrouwd schijnt te zijn dan ik, moet je ook maar eens daadwerkelijk naar voren komen met het waar en hoe van deze Godheid!
[8] Want van nu af aan hoef je mij niet meer zo met bewijzen te overtuigen als tot nu toe. Ik ben volkomen overtuigd van jouw zeer grote wijsheid en wil je op je woord geloven, wat je me ook zult zeggen. Daarom vraag ik je om mij daarover niet in het onzekere te laten!'
«« 31 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.