Roberts begrippen over het geloof en de juiste Godsverering

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 34 / 150 »»
[1] Robert zegt: 'Vriend, je brengt me werkelijk helemaal van de wijs! Luister eens, als dat wat ik voor geloof houd, geen geloof genoemd kan worden, dan mag je meteen het hoofd van mijn romp slaan. Ik zal nochtans niet in staat zijn om te zeggen wat men dan eigenlijk onder werkelijk geloof moet verstaan.
[2] Het zuivere weten kan toch geen geloof zijn! Het aanschouwen en het verstaan en zelfs het betasten toch nog minder? Buiten het weten en het zuivere waarnemen door onze zintuigen ken ik echter verder niets wat de mens in zijn onderscheidings- en beoordelingsvermogen zou kunnen opnemen. En als het weten, evenals het zien, horen, proeven en voelen, geloven betekent, wat is dan eigenlijk datgene wat ik tot nu toe geloof noemde?
[3] Geloven betekent voor mij iets voor waar aannemen wat op zich ook waar kan zijn voor zover het niet in tegenspraak is met de wetten van het gezond verstand, ook al kunnen de leerstellingen niet, zoals een mathematische stelling, worden bewezen. Kunnen ze dat echter wel, dan houdt het geloof vanzelfsprekend op, net zoals de hoop als dochter van het geloof moet eindigen, als deze eenmaal in vervulling is gegaan!
[4] Ik kan me onder geloof daarom niets anders voorstellen dan een gewillig aannemen van leerstellingen en geschiedkundige data, zolang, totdat deze verstandelijk kunnen worden bewezen. Als dit geen geloof is, dan zou ik wel eens willen weten wat geloven dan wel moet zijn.
[5] Jij hebt wel enkele keren tot je leerlingen gesproken over de wonderkracht van het geloof, toen je iets gezegd hebt over het verplaatsen van bergen, wat zij waarschijnlijk geen haar beter begrepen dan ik! Bedoel je dus enkel dit fabelachtige geloof? Dan is mijn geloof echter alles eerder dan dat. Want voor mijn geloof zou niet eens het kleinste zandkorreltje, laat staan een berg geweken zijn!
[6] Ja, luister eens, beste vriend! Als ik op aarde zo’n geloof had gehad, dan zou het de goede Windischgrätz uiterst slecht zijn vergaan. Die zou ik dan wel eens heel curieus van zijn plaats geschoven hebben! Ach, enkel door het geloof bergen te kunnen verplaatsen, dat is een grote en mooie gedachte! Maar helaas slechts een gedachte!
[7] De leerstelling van Paulus, alles te beproeven en daaruit het beste te behouden, was altijd mijn lijfspreuk. En het grote denkbeeld aan God gelijk te worden, hoewel nooit zo volmaakt als Hijzelf is, was de grootste drijfveer voor al mijn inspanningen. Maar wat heb ik daarmee bereikt? Mijn tegenwoordige toestand geeft je vanzelf het antwoord.
[8] En jij schijnt ook nog geen zon onder je voeten te hebben. Ik bedoel daarmee: jouw wondergeloof heeft noch jou, noch mij tot nu toe gouden bergen opgeleverd! Maar wie weet wat er nog komen kan.
[9] Als ik bijvoorbeeld gewillig aanneem dat jij de zoon bent van de levende God of zelfs het hoogste wezen zelf (voorop gesteld dat je van mij verlangt dat ik dat aanneem), dan geloof ik dat alleen maar. Want ik kan mezelf geen bewijs verschaffen dat je dat ook werkelijk bent. En daarom geloof ik het, omdat mijn verstand daarin tenminste geen logische onmogelijkheid ziet. En dat hoofdzakelijk door jouw overtuigende uiteenzetting, dat de Godheid, bij al haar almachtig handelen een werkelijke Godheid kan blijven, ook al neemt ze tegenover haar schepselen een zichtbare vorm aan. Maar als ik toch tastbare bewijzen zou krijgen dat jij werkelijk datgene bent wat ik nu slechts geloof, dan houdt het geloof toch op, en in zijn plaats treedt dan een zeker weten op grond van ervaring.
[10] Weliswaar zou je nu kunnen zeggen: 'Kijk, alle ware gelovigen buigen hun knie bij het noemen van Mijn naam en aanbidden Mij. En als jij nu zegt, dat je gelooft dat Ik die Godheid zelf ben, waarom doe je dan niet wat alle ware gelovigen doen?'
[11] Deze tegenwerping is ongetwijfeld het overdenken waard. Maar ik vind dit de Godheid toekomend eerbetoon getuigen van een soort domheid. Wat aan het verstand ontbreekt, wordt dan goed gemaakt door een zekere fanatieke geloofsbeleving.
[12] Indien je werkelijk de Godheid zelf zou zijn, zou je dat toch ook zo moeten zien; anders zou je een eerzuchtige en zeer zwakke Godheid zijn, die eerder zou moeten worden uitgelachen dan aanbeden! Maar ik weet dat jij van zulke zwakheden nooit last hebt gehad, of je nu wel of niet God bent. Daarom lig ik ook nog niet voor je op mijn knieën. Ik weet maar al te goed dat een dergelijke gebaar van menselijke zwakte je alleen maar zou ergeren.
[13] Daarom zou ik dit zelfs ook dan niet doen, wanneer ik tot de overtuiging zou komen dat je werkelijk God bent. Want ik kan volstrekt niet aannemen, dat een alwijze Godheid aanbeden zou willen worden. Als men voor mij zo kruiperig vroom zou doen, zou dat zelfs mij als enigszins gevorderd denker al zinloos en in hoge mate dom voorkomen.
[14] Ik houd een gewetensvol naleven van Gods geboden voor de juiste en God alleen welgevallige aanbidding. Want dat verlangt de eeuwige orde van de Godheid zelf, zonder welke geen wezen mogelijk zou zijn. Maar al het meerdere hoort thuis in het rijk van het blinde heidendom!
[15] Ik heb jouw leer over de schandelijkheid van de lange, joodse lippengebeden vaak bewonderd en hoog geprezen. Terwijl ik het van Paulus afkomstige 'bid zonder ophouden' moest aanzien voor de grootste dwaasheid, vooropgesteld dat Paulus onder gebed enkel een aandachtig lippengemompel bedoeld heeft, wat men van een anders zo wijze man toch nauwelijks kan aannemen.
[16] Ik geloof derhalve nu dat jij God bent. Of op z'n minst een ware zoon van God; een predikaat dat je zelf aan alle mensen beloofde die Gods geboden naleven en Hem daardoor boven alles liefhebben. Ik ben ook vast besloten alles te doen wat jij in je wijsheid van mij verlangt. Maar als je van mij kniebuigingen en rozenkransachtige gebeden mocht verlangen, wees er dan vooraf van verzekerd dat ik zoiets nooit zal doen! En wel, omdat ik daarin alleen een schending, maar nooit een verering zou kunnen zien van jouw naam, die mij boven alles dierbaar is! Zou je nu weer zo goed willen zijn mij te zeggen, of je met deze verklaring wel of niet tevreden bent.'
«« 34 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.