Roberts terugblik op zijn aardse lotgevallen. Tuchtig mij, maar verlaat mij niet

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 38 / 150 »»
[1] Robert zegt: 'Vriend, je woorden klinken heel ernstig. Je schijnt het heel serieus met me voor te hebben, waarvoor ik je uit het diepst van mijn hart dankbaar moet zijn. Maar hoe je mij als nog veel te weinig verdeemoedigd kunt beschouwen, is mij totaal onbegrijpelijk. Ben ik dan niet al van af mijn ellendige geboorte door alle mogelijke tegenslagen tot het uiterste vernederd?
[2] Toen ik mij mettertijd, ondanks alle belemmering enigszins uit het stof omhoog gewerkt had, braken er onlusten uit in mijn staat. Zie, ik bedwong ze door mijn rechtschapen wil en verstand, zonder mij daarvoor door de overheid te laten bevorderen. Toen daarop heel Europa opstandig werd, werd ik als gedeputeerde van mijn staat naar Frankfurt gezonden en ik vertegenwoordigde daar mijn staat naar beste vermogen, geleid door mijn bewust goede wil. Heus, het was in de verste verte nooit mijn bedoeling iemand schade te berokkenen, maar alleen slechts te helpen, en wel op de manier zoals ik het voor de volkeren, volgens mijn toenmalige overtuiging, voor nuttig hield. Of het hun werkelijk voordeel zou hebben gebracht als mijn projecten zouden zijn verwezenlijkt, is een andere kwestie. Maar toentertijd kon ik onmogelijk anders handelen dan zoals ik het naar kennis en geweten goed en billijk achtte. En ik ben van oordeel, dat ieder woord en iedere handeling voortkomend uit een rechtschapen gemoed, door God en iedereen als juist wordt erkend. Want ik geloof dat ook God slechts naar de wil en niet naar het resultaat kijkt, dat toch altijd in handen van de goddelijke macht ligt.
[3] Toen in Oostenrijk grote onlusten uitbraken, dacht ik er aan hoe het mij in mijn staat gelukt was een volksopstand tegen de koning te bedwingen. Ik dacht toen, dat me dat in Oostenrijk ook wel zou lukken! Ik nam dus het besluit mij daarheen te spoeden.
[4] Daar trof ik echter een heel andere situatie aan. Het volk was neerslachtig en klaagde luid over de ontrouw van zijn bestuurders. De slechtheid en grote geldzucht was bij alle heersers, aristocraten, kooplui, goud- en zilverjoden, van hun gezicht af te lezen. Het arme volk werd alleen maar uitgemaakt voor laag en gemeen gepeupel. Een ieder die het arme, geestelijk en lichamelijk verdrukte volk met goed en bloed en met raad en daad wilde helpen, werd als volksopruier en muiter opgepakt en zonder pardon om het leven gebracht; een' eer' die ook mij heel smadelijk te beurt viel. Wanneer men als doorgaans gezien en achtenswaardig man als een ordinaire misdadiger naar de plaats van terechtstelling wordt gesleept en daar als een gevaarlijk beest wordt doodgeschoten, dan geloof ik toch, voor iedere eer die iemand ooit ergens ten deel zou kunnen vallen, voldoende te zijn vernederd.
[5] Of is dat voor jou ook nog te weinig deemoed? Moet ik soms nog meer vernederd worden? Ik vind vooral in mijn huidige situatie, dat zoiets totaal onmogelijk is. Want ellendiger te zijn dan ik nu ben, zal zeker nauwelijks een wezen, waar dan ook, beschoren zijn!
[6] Ik heb niets anders dan jou alleen, mijn allerbeste vriend. Jij bent mijn alles: mijn troost, mijn grootste rijkdom, mijn enige schadeloosstelling voor al mijn aardse lijden en vernederingen! Maar, in plaats van me te troosten, roep jij door jouw uiterst wijze spreken bij mij ook nog een heleboel nieuwe, pijnlijke twijfels op, die mijn diepe ellende alleen maar kunnen vergroten, maar nooit kunnen verminderen. 0, beste vriend, dat is een beetje hard van je!
[7] Het kan best zijn dat je de beste bedoelingen met me hebt. En als het me mogelijk is te doen wat je me aanraadt, dan kan dat ook wellicht mijn grootste geluk zijn. Maar bedenk daarbij wel, dat ik een ellendig en allerongelukkigst wezen ben, dat het volledig ontbreekt aan alles wat het gemoed zou kunnen opbeuren. Daarom zou je je zeer wijze lessen tenminste zo kunnen brengen, dat ze mij niet te veel angst aanjagen!
[8] Ik wil me voortaan niet meer met ook maar de geringste gedachte loven. Al mijn handelingen zullen voor eeuwig met het stempel van slechtheid en verachtelijkheid gebrandmerkt blijven. Graag wil ik voor jou, als je dat verlangt, het minste en geringste waardeloze wezen van de hele oneindigheid zijn.
[9] Als jij me maar niet verlaat; maak me daardoor niet totaal ongelukkig. Dreig me niet meer met weggaan, maar sterk mij met de verzekering, dat je me nooit zult verlaten. Dan geef ik jou de heilige verzekering, dat ik alles zal doen wat je maar van me verlangt!
[10] Heb ik op aarde, hoe dan ook, gezondigd, tuchtig mij daar dan voor en verneder mij zo diep als maar mogelijk is. Ik zal desondanks nooit ophouden jou lief te hebben. Maar praat me niet meer over verlaten! Want dat zou het verschrikkelijkste zijn wat je me zou kunnen aandoen!'
«« 38 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.